
westlijk en zeer flaauw was, hinderde zulks ons
merklijk in het inzeilen. Des avonds ten zeven
•uuren ankerden wij in zeven vademen water met
het vertui-anker, en vertuiden met het werp-anker
naar het Westen, zijnde de noordlijke punt
van de baai N. N. O. | O. ( die wij voor tas m
a n ? punt houden) en de oostlijkfte punt (die
wij Pinguïn '•Eiland noemden, naareenen merk-
waerdigen vogel van die foort, welken wij daar
vongen) N* O. ten O. | O. en de water-plaats
W. I N . , omtrent eene Engelfche mijl van wal
ter wederzijde, en Marias - Eiland, dat omtrent
vijf o f zes mijlen van den wal ligt, aan beiden de
punten fluitende j zoo dat men geheel van land
omringd is in eene zeer ruime haven.
Wij lagen hier vijf dagen, welke tijd hefteed
wierd met hout en water inteneemen ( dat gemaklijk
te krijgen is) en met het wand te herftellen.
Wij vonden het land zeer aangenaam; de grond
eene zwarte en rijke aarde, maar dun, het hangen
der bergen met zwaare boomen bedekt, die
zeer dik waren en zeer hoog groeijen eer zij in
takken uitloopen. Zij zijn altijd groen en ver-
fchillen van alle die ik ooit gezien heb; het hout
is zeer broos en fplijt gemaklijk; daar is weinig
verfcheidenheid van foorten, want wij hebben
maar cweeërleie gezien. De bladeren van de eene
zijn lang en fmal en het zaad, van welk ik een
weinig bekwam, is van gedaante als een knoop
en
en heeft eene zeer aangenaame reuk. De bladeren
van de andere zijn als die van de wijfjens - laurier
en zij heeft een zaad als de witte doorn, met
eene aangenaame fpecerijachtige fmaak en reuk.
Uit de boomen, die wij tot brand-hout kapten»
liep enige gom, welke de Heelmeefter gom-lak
noemde. De boomen zijn meest van onderen gebrand
of gezengd, dat daardoor veroorzaakt wordt
dat de inboorlingen het laag hout op de plaatfen,
die zij meest bezoeken, in brand fteeken, waardoor
zij gemaakt hebben dat men gemaklijk door
de bosfchen kan gaan. De land - vogelen, die
wij zagen, zijn een vogel als een’ raaf, enige van
het kraaien-gedacht, zwart, met de tippen der
vederen van den ftaert en de vleugelen wit, den
fnavel lang en zeer fcherp, enige papegaaien en
verfcheiden foorten van kleine vogel tjens; de zeevogelen
zijn eenden, talingen en de brandgans.
Ik moet niet vergeeten gewag te maaken van eenen
grooten witten vogel, dien een van de Ileeren
fchoot, omtrent van de grootte als eenen grooten
kuikendief, van het adelaars - gedacht. Wat de
viervoetige dieren aanbelangt; wij zagen’er dechts
een, dat een oposfum was; maar wij zagen de
mist van fommige, die wij gisten van het harten-
gedacht te zijn. Visch is fchaarseh in de baai;
die wij vongen waren meest haaien, hond-visch
en een visch, bij de matroozen Minnemoeders
genaamd, naar den hond-visch gelijkende, maar
1-3 vol