
 
		de  gelegenheid  waarteneemen  van  verfcheiderf  
 waarneem ïngen  van  de  zon  en  de  maan  te  doen«  
 D e   lengte,  welke  wij  ’er  nit  afleidden,  was.  9°  
 54'  3d'  O.,  terwij‘1  kenda l s   uurwerk  op  dien  
 tijd  io°  6' O.  opgaf  en  de  breedte  was  58°  53.'  
 3^"  & 
 Deeze  is  omtrent  de  Lengte,  op  welke  mé*  
 Befnijdenis-Kaap  fielt,  en  toen  de  zon  onder»  
 gong,-  waren wij  omtrent  vijf en negentig  mijlen  
 ten Zuiden van  de  Breedte,  waarop men  zegt  dat  
 zij  ligt.  De  lucht was nu  zoo helder,  dat wij  hec  
 land  op  veertien  of  vijftien  mijlen  afftand zouden  
 hebben  kunnen  zien.  Het  is  dan  zeer waarfehijn-  
 lijk  dat  hetgeen  b 00 v e t   voor  land  aanzag  niet  
 anders  was  dan ijs - bergen,-  van  los  ijs of ijs-velden  
 omringd.  Wij waren  zelfs ongetwijfeld door  
 deeze  ijs - bergen  bedrogen  toen  wij  het eerst een  
 ijs-veld  ontmoeteden;  ook  was  het  geene  en-  
 waarfchijnlijke gisfing dat dat ijs aan land vast was.  
 De  waarfchijnlijkheid  was  egter  nu  grootlijks  
 verminderd,  zoo  niet  geheel  voorbij;  want  de  
 ruimte  tusfchen  den noordiijken  zoom  van het  ijs,  
 langs  welken  wij  zeilden,  en  onze  koers  west*  
 waarts,  toen wij  ten  Zuiden  van  hetzelve waren r  
 was  nergens meer dan  honderd  mijlen en op  fom-  
 mige plaatfèn  geene  zestig  groot.  Doch  de kaart  
 zal  dit beter  ophelderen.  De  lucht bleef niet langer  
 helder dan  tot den  volgenden  morgen  ten drie  
 uiireu,  wanneer  9er  eene  dikke  mist,  fneeuw  en 
 'F0* 
 regen met  fneeuw op  volgden.  De  wind liep  ook  
 N. O.  en woei  eene  frisfe  koelte,  met  welke  wij  
 Z. O.  koers hielden,  en nam  zoodanig  toe  dat wij  
 voor  den middag  alle  de  reeven  in  de  top * zeilen  
 hadden»  De  wind  draaide  nog  meer  N.  en bleef  
 eindelijk  in  het  N. W.  Haan,  terwijl  ’er fomtijds  
 tusfchen beiden  eene  heldere  lucht was. 
 Onze  koers  was  nu  O.  |  N.  tot  des  anderen  
 daags  op  den  middag,  wanneer wij  op  de  Zuider  
 Breedte  van  590  2.'  en  ten  naaften  bij  op dezelfde  
 middaglijn waren,  als toen wij,  vijf dagen te voo-  
 ren,  het  laatfte  ijs-veld  ontmoeteden,  zoo  dat  
 wij,  ais  het  op  dezelfde  plaats gebleven was,  nu  
 In  het  midden  van  hetzelve  zouden  moeten  geweest  
 zijn,  daar  wij  integendeel  zelfs  geen  ijsveld  
 zagen.  Wij  kunnen  niet onderftellen dat  een  
 zoo groot  ijs-veld  als  dit in  zulk  eenen  korten  tijd  
 konde vernield worden;  het moet  dan  noordwaarts  
 gedreven  zijn,  en  dit maakt  het waarfchijnlijk  dat  
 ’er  geen  land  onder  deeze  middaglijn  is  tusfchen  
 de  breedten  van  550  en  59%  daar  WÜ  onderfteld  
 hadden dat  land  leggen  zoude,  gelijk  wij  hier  boven  
 gezegd hebben. 
 Naardien  wij  nu  Hechts  over  een  gedeelte  van  
 de  zee zeilden,  daar  wij  reeds  te  vooren geweest  
 waren,  nam  ik  mijne  koers  O.  Z.  O.  ten  einde  
 meer  naar  het  Zuiden  te  koomen.  Wij  hadden,  
 het  voordeel  van  eene  frisfe  koelte  en het  nadeel  
 van eene  dikke  mist,  veel  fneeuw  en  fneeuw met  
 D  3  re