
 
		Bladz*  46  < 9 ) .  Het  was  ons  bijna  ónmogelijk  
 de  Pinguïns,  waarop  wij  jagt  maakten,  met  hagel  
 dood  te  fchieten,  wij  moeiten  ’er  een’ kogel  toe  gebruiken  
 ;  de  hagel  ftootte  op  hunne  harde  gladde  
 vederen  a f j  want  dit  dier ,  dat  als  een  midden-  
 flag  tusfchen  een  vogel  en  een  tweeflachtig  djer  is  ,  
 heeft  een  zeer  dik  pluimaadjen,  dat  uit  lange  fmalle  
 vederen  beftaat,  d ie ,  als  fchubben  ,  digt  over  eI->  
 kanderen  liggen»  om  den  Pinguin  tegens  de  natheid  
 en  de  koude  van  het  water  te  befchutten.  Daarenboven  
 heeft  hem  de  natuur nog  eene  dikke  huid  ge-  
 geeven,  die  hem,  benevens  het  veelvuldig  v e t ,  
 waarmede  hij  ook  bedekt  is  ,  den  aanhoudenden winter  
 van  deeze onaangenaame  luchtftreek  des  te  draag-  
 lijker maakt.  Het  gantfche  overige maakzel  van  zijn  
 lighaam  toont  éven  zoo  veele wijze  inzigten  der natuur. 
   Hij  heeft  eenen  breeden  buik,  met  wijd  naar  
 agteTen  ftaande  pooten.  en  vinnen,  die  hem  in  plaats  
 van  vleugelen  dienen.  Dit  alles  is  voortreflijk  in-  
 gerigt  om  zijn  plomp  lighaam  des  te  ligter  in  het  
 water  te  beweegen.  D ie ,  welken  wij  nu  einAlijk  
 gefchoten  hadden,  woog  e lf  en  een  half pond.  De  
 blaauwe Onweêrs - vogelen ,  die men  op  deezen  gant-  
 fehen  ontzagehelijken  Oceaan  overal  vindt,  en  die  
 voornamelijk  in  deeze  ftreek  bij  troepen  van  veele  
 honderden  op  de  gladde  oppervlakte  van  de  zee  begonnen  
 neder  te  ftrijken,  waren  niet  minder  wel 
 tegens  de koude  uitgerust.  Zij  hebben ,  als  de Pm- 
 '  guins,  een  zeer  digt  en  dik  pluimaadjen.  Uit  eiken  
 wortel  groeijen,  in  plaats  van  eene  veder,  tw e e ,  
 namelijk  eene  gewoone  veder  en  eene  dunne  of  dons  
 veder,  waarvan  de  eene  in  de  andere  lag  en  die  dus  
 een  zeer warm  dekzel  uitmaakten.  Dewijl  deeze  vogelen  
 bijna  altijd  in de  lucht  z ijn ,  heeft  hun  de  na  
 s   tuur 
 tuur  zeer  fterke  en  lange  vleugelen  gegeeven.  Wij  
 hebben  hen  op  zee  tusfchen Nieuw -Zeeland  en  Ame-  
 ri&a,  meer  dan  zeven  honderd Engelfche  zee -mijlen  
 verre  van  land  gevonden,  eenen  afftand,  dien  
 zij  onmogelijk hadden  kunnen  bereiken,  als  hun  niet  
 eene  bijzondere  fterkte  van  beenderen  en  Ipieren,  
 benevens  de  lange  vleugelen,  daartoe  behulpzaam  
 geweest  waren.  Daar  zij  zig  zoo  verre  van  land  
 over  de  gantfche  zee  verfpreiden,  moeten  zij  denk-  
 l i jk ,  gelijk  veele  andere  roofdieren,  zoo  wel  onder  
 de  vogelen  als  onder  de  viervoetige  dieren  ook  doen,  
 langen  tijd  zonder  versch  voedzel  kunnen  leeven*  
 fchoon  hetgeen  wij  van  hun  gezien  hebben  deeze  
 gedagten  bijna  even  zoo  zeer  fchijnt  te  ontzenuwen  
 als  het  dezelve  aan  de  andere  zijde wederom  bevestigt. 
   Zoo  dra  w ij,  namelijk,  eenen  aanfchootem,  
 zoo  fpoogen  zij  eene  menigte  van  taai  Ilijmig  voedzel  
 u it ,  dat,  naar  ©ogenfchijn,  eerst  versch  verteerd  
 w a s ,  en  dat  de  andere  terflond  met  eene  gulzigheid  
 Verflonden,  die  lang  vasten  en  grooten  honger  
 fcheen  aan  te  duiden.  Daar  moeten  dan  allerhande  
 foorten  van  Kwallen  in  deeze  ijs-zeeën  zijn»  
 die  bij  fchóon  weder  op  de  oppervlakte  koomen  en  
 die  deezen  gulzïgen  vogelen tot  voedzel  verftrekken. 
 4. 
 * 
 R  *  A A   N<5