vol kleine witte vlekjens, en enige kleine vis«
fehen, de fprot niet ongelijk. De meiren, die
brak zijn , waren vol forellen en verfcheiden an*
dere foorten van visfehen, van welke wij enige
met lijnen vongen, maar daar zij vol dranken van
hoornen waren, konden wij den zegen niet trekken.
Terwijl wij bier lagen, zagen wij verfcheiden
maaien rook en groote vuuren, omtrent agt of
tien Engelfehe mijlen in het land naar het Noorden}
maar wij zagen geene van de inboorlingen,
fchoon zij dikwijls in deeze baar koomen, alzoo
*er verfcheiden hutten Honden, waarin wij enige
Zakken en netten, van gras gemaakt, vonden,
waarin zij, volgens mijn gedachten, hunnen voor-
raad en andere noodwendigheden draagen. In
eene derzeive was een Heen, waarmede zij vuur
Haan en tonder van boom - bast gerqaakt, maar
van welken boom konden wij niet onderfcheiden.
Wij vonden in eene van hunne hutten eene van
hunne fpeeren, die aan een eind gefcherpt was,
ik gis mee eene fchulp of eenen Heen, Wij namen
deeze dingen mede en lieten in derzelver plaats
penningen, vuur - fieenen, enige fpijkers en een
Oud ledig vat met ijzeren hoepen. Zij fchijnen
geen een metaal te kennen. De takken, van welke
hunne hutten gemaakt' zijn, zijn of gebrooken
of gefpleten en met gras in eene ronde gedaanto
aasden gebonden , met het dikfte eind in den
grond gedooken, terwijl 4e dunne einden van boven
in eene punt bij elkanderen koomen en met
varen en bast gedekt, zoo armzalig gemaakt, dat
zij naauwlijks tegens eene regen-bui dekken. In
het midden is de haard-flede, omringd van hoppen
met mosfel- en pae.rl - oeHer - fchulpen en
kreeften-fchaalen, die ik geloof dat hun veor-
naamHe voedzel uitmaaken , fchoon wij geene van
dezelve vinden konden. Zij flaapen op den grond
op droog gras rondom het vuur en ik geloof dat
zij geene vaste woonplaats hebben, alzoo hunne
huizen maar voor enige weinige dagen fcheenen
gebouwd te zijn , maar in kleine benden van plaats,
tot plaats omzwerven om de kost te zoeken, en
dat zij geen ander doel hebben. Wij vonden nooit
meer dan drie of vier hutten op eene zelfde plaats,
en elke hut. kon, Hechts drie of vier menfehen hervatten
en, dat aanmerklijk is, nooit zagen wij de
minde tekenen van kano of boot, en men gelooft
algemeen dat zij geene hebben, zijnde, naar wij
over hen oordeelen konden, over het geheel een
zeer onweetend en ellendig ras van volk , fchoon
inboorlingen van een land, dat in Haat zou zijn
alle noodwendigheden des levens voorttebrengen
en onder eene luchtflreek, die de fchoonde van
de waereld is. Wij vonden geene de minde tekenen
van mijnfloffen of metaalen.
Ons hout en water. iugenopmen hebbende ,
zeilden wij uit de jrfvmtiwr - Ba,ai7 met voornee*
L 4. men