
loo [Maart 1773] R E I Z E R O N D O M
ten en zeilden daarom voort, niet twijfelende o f
.wij zouden wel anker-grond vinden; want wij
Waren in deeze baai alle vreemdelingen; op mijne
eerfte reis bad ik dezelve flechts ontdekt en eenen
naam gegeeven.
Na dat wij de baai omtrent twee mijlen opgezeild
waren en verfeheiden van de eilanden, die
in dezelve liggen, voorbij zijnde, legde ik bij en
heifte twee floepen uit, van welke ik eene met
eenen officier agter eene punt aan bakboord zond
om eene anker-plaats te zoeken. Hij vond ’er
eene en gaf het door een fein te kennen. Toea
volgden wij met het fchip en ankerden in vijftig
vademen water, zoo digt bij het land, dat wij
het met eene paerden - lijn bereiken konden. Dit
was op vrijdag den zes en twintigften, des agter-
middags ten drie uuren, na honderd en zeventien
dagen in zee geweest te zijn, in welken tijd wij
drie duizend ze» honderd en zestig mijlen gezeild
hadden, zonder eene eenige reis land in het ge*
zigt te hebben.
Men kan met reden vermoeden dat, na een zoo
lang verblijf op zee, op eene hooge zuidlijke
Breedte, veele van mijn volk aan de fcheurbuik
ziek moeften liggen. Het tegendeel was evenwel
waar. Ik heb reeds gezegd dat wij degeenen, die
van deeze kwaal aangedaan waren, zoet ongegist
bier o f gekookte mout-fap gegeeven hadden. Dit
had in zoo verre de verlangde uitwerking dat wij
, flechts
D E W A E R É L D . [Maart 1773] 1 o 1
flechts eenen man aan boord hadden, die men kon
zeggen dat zeer ziek aan deeze kwaal was, welke
hoofdzaaklijk veroorzaakt was door eene kwaade
gefteldheid van het lighaam en eenen zaamenloóp
van andere ongemakken. Wij fchreeven den al-
gemeenen goeden ftaat van gezondheid bij het
volk niet geheel aan de gekookte mout toe, maar
ook aan het dikwerf luchten van het fchip en het
zuiveren van hetzelve door vuuren enz. Wij moeten
ook bekennen dat de vleeschnat koekjens en
de zuur- kool ’er enig deel aan hadden. Deeze
laatfte kan niet genoeg worden aanbevoolen.
Na dat het fchip vast gemeerd was, was mijne
eerfte zorg eene floep met volk uit te zenden om
te visfchen; ondertusfchen doodden enige van de
Heeren eenen zee-hond van veele, die op eene
Idip zaten, welke ons een versch maal verfchafte.
* + *
*
*
Q 3 V IE R -