
lél-vogel. De vederen zijn van een fraai blaauw*
behalven die van zijnen hals, dié van een zeef
fraai zilvey-graauw zijn en twee of drie korte witte
, die aan het gelid van dën vleugel zijn-. Onder
aan zijne keel hangen twee kleine bosjens vati
gekrulde fneeuw- witte vederen, zijne poyes genoemd*
dat in het Otahidsch oor ► ringen betekent*
waarom wij deezen vogel dien naam gaven*
die niet minder aanmerklijk is om de fchöonheid
van zijne vederen dan om zijn zoet gezang. Zijn
vleesch is ook allerlekkerst en was de grootfte
lekkernij, welke ons de bosfchen oplevefden.
Van den waaier-ftaert zijn veffchillende foor-
tén; maar de aahmerklijkfte is naauwlijks gfooter
Van lijf dan eene goede hazelnoot, en egter fpreidc
hij een’ ftaert uit van de allerfchoonfte vederen*
ten vollen drie vierden van eetten halven cirkel eii
van ten minften vier of vijf duimen ftraals
Drie of vier dagen na dat wij in Piekersgills-
haven gekoomen waren, en terwijl wij de bos.-
fchen opruimden om onze tenten optezetteh ehz. *
zagen drie of vier van ons Volk een viervoetig
dier 5 doch alzoo geen twee hunner dezelfde be^
fchrijving van hetzelve gaven, kan ik niet zeggen
van welk geflaeht het zij. 'Alle kwamen daariii
overeen dat het omtrent zöo groot als eene kat
was* met korte pooten en muis- vaal van kleun
Een der matroozen, en die het het best zag* zep
de dat het eenen ruigen ftaert had en van alle dê
IV, D e e l , K dië«»