
nu den eerden keerkring- vogel, dien wij in dee-f
ze zee gezien hadden.
Op den zes en twintigflen, in den agtermid-
dag, op a8° 4 4 'Breedte zijnde, hadden wij ver-
fcheiden waarneemingen van de zon en maan, die
de Lengte van 1350 30' West opleverden, Mijne
rekening was te zelfden tijd 1350 27', en ik had
geene gelegenheid gehad om dezelve te verbeteren,
zeden ik het land verlaaten had. Wij bleê-
ven noordwaarts H e venen met ligte koeltjens uit
het Westen, tot des adderen daags ’s middags,
-wanneer wij door eene kalmte gefluit wierden,
zijnde wij toen op de Breedte van 27° 53' en op
135° i 7 ,Wester Lengte. In den avond wierd de
kalmte gevolgd van een koeltjen uit het N. en
N. W ., met welk wij noordwaarts laveerden.
Den negen en twintigflen zond ik aan boord
van de Avontuur om te verneemen hoe het volk
voer, naardien ik gehoord had dat zij zieklijk waren,
en ik bevond dat dit maar al te waar was.
De kok was dood en omtrent twintig van het beste
volk lagen in de kooi aan de fcheurbuik en de
loop, Op deezen tijd hadden wij maar drie mannen
op de zieken - lijst en onder deeze maar eenen
die door de fcheurbuik was aangetast; verfchej-
den andere egter begonnen ’er verfchijnzelen van
te yertoonen, welken men dierhalven mout-fap,
peentmoes, en conferf van limoenen en py^njeri^
doorgaande begpn toetedienen.
ïk
. Ik weet geen reden te geeven waarom de fcheur-
hpik meer op het een fchip woedde dan op het
ander, tenzij het daaraan zij toetefchrijven dat
het volk van de Avontuur fcorbutieker was, toen
het in Nieuw - Zeeland kwam, dan wij en dat het
weinige of geene groenten at, terwijl het fchip
im Koningin Ch ar lot te Kanaal lag, deels omdat
£ij de regte foorten niet kenden, en deels omdat
het eene nieuwe kost was,- dat alleen genoeg was
voor matroozen om het te verwerpen. Als men
enig nieuw artijkel van voedzel onder de matroozen
wil invoeren, hoe zeer het tot hun best mag
.Zijn, wordt daartoe het voorbeeld en het gezag
Van den kapitein vereischt; want zonder dat zullen
zij het Jaaten vaaren voor het volk ’er de goede
uitwerkingen van gewaar wordt. Zoo het nodig
ware, zou ik vijftig voorbeelden kunnen bijbrengen,
om deeze aanmerking te bewijzen, Vee-
le van mijn volk, zoo officieren als matroozen,
hadden in het eerst een tegenzin jn celerjj, lepelblad
enz. in de erweten en mout-fap gekookt,
en fommige weigerden het te eeten; doch alzoo
4k mij daardoor niet liet weêrhouden, fleet dat
hijfhoofdig vooroordeel af; zij begonnen het zoo
wel als de andere te lusten en nu was ’er, geloof
ik , naauwlijks een man in het fchip, die het niet
aan het bier en de groenten, welke wij in Nieuw*
Zeeland genuttigd hadden, toefchreef dat wij zoo
.Vrij van de fcheurbuik waren, In het vervolg vond
I i . N 5 ik