
 
		V IE R D E   HOOFDSTUK. 
 Yerrigtingen  in  de  Donkere  Baai,  Ontmoeting  
 gen  niet  d§  inboorlingen,, 
 ^Taardien  de  plaats,  daar  wij  geankerd  waren,  
 sjij  niet  aanflond,  zond  ik'  den  luitenant  pio-  
 K e r s g i l l  over  naar  de Zuid-Oost  zijde van  de  
 |>aai  om  eene  betere  te  zoeken  en  ilc  gong  zelf  
 paar  de  over-zijde  met  hetzelfde  oogmerk;  ik  
 vond  ’er .eene  kleine  zeer  gemaklijke  haven,  maar-  
 buiten  dat  niets  aanmerkenswaerdigs.  De  Heer-  
 piCKERSGiLL  berichtede,  bij  zijne  terugkomst,  
 dat  hij  eene  goede  haven  gevonden  had,  die  alle  
 vereischten bezat.  Naardien  ik  de ligging  van  dee-  
 ze  beter  vond  dan  die,  welke  ik  zelf  had  opge-.  
 ipeurd,  beflaot  ik  mij  in  den  morgen  daarhenen  
 te  begeeven,  Die  met  de  floep  uit  visfchen  waren  
 hadden  eene  zeer  goede  vangst  en  keerden  
 met  300 veel  visch terug*  dat  'er voor  al  het volk  
 genoeg  was  voor  hun  avondmaal  en  in  den  morgen  
 vangen  zij  in  weinige  uuren  genoeg voor  het  
 middagmaal  ( 1 ) .   Dit  gaf  ons  eene  ontwijfeh  
 b^are  hoop  dat  wij  van  dit  artijkel  Overvloedig  
 2pv|den  voorzien  worden.  De  kusten  en  de  bos-,  
 fehen  fpheenen  ook  nie^  ontbloot  van  wild gevo-t  
 2oq  dat  wij  hoopten  met  gemal^  te zullen  
 •  -  Hnnkunnën  
 genieten  dat  in  onzen  töeftand lekkernijen  
 kon genaamd worden.  Dit deed mij  befluiten mij  
 enigen  tijd  in  deeze  baai  optehouden  om haar geheel  
 opteneemen,  alzoo  niemand  ooit  voor  mij  
 hier  of ergens  op  de  zuidlij ke  deelen  van  dit  land  
 aangeland  was. 
 Den  zeven  en  twintigflen,  ’s morgens  ten  negen  
 uuren,  gongen  wij  onder  zeil  met  een  ligt  
 koeltjen  uit  het  Zuid-Westen  en  overwerkende  
 naar  Pickersgills- haven,  voeren  wij  ’er  in  door  
 een  kanaal,  naauwlijks  tweemaal  zoo  breed  als  
 het  fchip  en  meerden  het  fchip  in  eene  kleine  
 kreek voor en  agter zoo  digt aan  den wal ,  dat wij  
 dien met eenebrug of ftellaadjen bereiken konden,  
 welke  de  natuur,  om  200  tefpreeken,  voor  ons  
 bereid had in  eenen  grooten  boom,  welkers  eind  
 o f   top  ons  boord  bereikte.  Daar  was  hier  zoo  
 gemaklijk  brand-  en  ander  hout  te  krijgen,  dat  
 onze  raas  in  de  takken  der  boomen  verward  geraakten  
 en  omtrent  drie  honderd  voeten  van  onzen  
 agterfteven  was  eene  fraaie beek  van  zoet  water. 
   Ons  dus  gelegd  hebbende,  begonnen  vtój  
 plaatfen  in  de  bosfchen  opteruimen  om  de werktuigen  
 van  den  fterrekundigen,  onze fmits om  het  
 ijzer-werk  te  verfmeeden,  tenten voor de zeilen-  
 maakers  en  kuipers  om  de  zeilen in  te  lappen  en  
 de  water - vaten  in  te  kuipen,  optezetten;  wij  begonnen  
 onze  ledige  water-vaten  te  losfen  en  te  
 vullen,  en  brandhout  te  kappen,  alle noodzaak- 
 G  4  lij,-