
 
		dat  hij  overal  over  het  fchip  liep  en  zig aan ieder  
 eenen,  dien  hij  bnttnoetté,  vertoonde.  Deeze  
 vrijheid mishaagde onzen  ouden  bok,  die hern  een-  
 ftoot met  zijne  hoornen  gaf  en  hem agter  over  op  
 het  dek  fmeet.  Hij  zou  hem  nog  een’  floot  ge*  
 geeven  hebben,  zoo  ’er  niet  enig  volk  tot  zijne  
 hulp ware  toegefchoten.  Het  ongeluk  was  egter  
 3n  zijne  oogen  onherftelbaar;  het  hemd  was  vuil  
 en  hij  durfde  niet  bij  zijn’  vader  in  de  kajuit  koo-  
 men  ,  tot  dat  de  Heer  fo k s t e r   herp  binnen  
 bragt,  wanneer  hij  eene droevige  hiflorie vertelde  
 tegens  Gourey,  den  grooten  hond  (want  zoo  
 noemden  zij  alle  de  viervoetige  dieren)  die  wij  
 aan  boord  hadden,  en  hij  was  niet  te  vreden  tg  
 dellen  tot  zijn hemd gewasfchen  en  gedroogd was.  
 Dit  geval,  fchoon  in  zigzelf  zeer  beuzelachtig,  
 toont  hoé  ligt  men  zig  omtrent  de  meening  van  
 dat volk  kunne  bedriegen  en  hun  gewoonten  toe-  
 fchrijven,  die  zij  nooit,  zelfs  in  gedagten,  kenden 
 .O 
 mtrent  negen  uuren  kwam  ’er  eene  groote  
 dubbele  kano,  in  welke  twintig  of dertig perfoo-  
 nen  waren,  in  het  gezigt.  Onze  vrienden,  die  
 aan boord waren,  fcheenen  zeer  bevreesd  te  worden  
 en  zeiden  ons  dat  het  hunne  vijanden  waren.  
 Twee  hunner,  de  een  met  eene  fpeer  en  de ander  
 met eene  floenèn  bijl  in  de  hand ,  klommen  op  de  
 wapen-kist  op  de  , plegt,  en  daagden,  in  eene  
 foort  van  tarting,  deeze  vijanden  uit,  terwijl  dg 
 an» 
 andere,  die  aan  boord  waren,  in  hunne  kano  
 iprongen  en  naar  den  wal voeren,  waarfchijnlijk  
 om  de  vrouwen  en  kinderen  in  veiligheid  te dellen  
 (5  > 
 Wat  ik  deed,  ik  kon  de  twee,  die  gebleven  
 waren,  niet  overbaalep  om  deeze  vreemdelingen  
 aan  boord  te  roepen;  zij  waren  integendeel  *on-  
 vergenoegd dat  ik  zulks  deed  en wilden  dat  ik op  
 hen  zoude  fchieten.  Het  volk  in  de  kano  fcheen  
 zeer weinig achtte  Haan  op  die  aan  boord,  maar  
 bleeven  langzaam  het  fchip  naderen  en  kwamen-  
 eindelijk,  na  de  gewpone  plegtighedgn  verrigt  te  
 hebben,  aan  hetzelve  leggen:  men  haalde  toen  
 het  opperhoofd ligt  over orn  aan  boord  te  koomen  
 en  bij  wierd  door  veele  andere  gevolgd,  en  on-  
 middelijk  was  de  vrede  van  weerskanten  gemaakt,  
 Het  kwam  mij  ook  niet  voor-dat  dit  volk  enig  
 yoorneemen  hadde  om  hunne  broederen  te  beveg^  
 ten.  Ten  minden,  zoo  zij  het  hadden,  waren  
 zij  verflandig genoeg  om  te  weeten  dat  dit  de  tijd  
 «och  de  plaats  wa§  om  yjjandlijkliedgn  te  beginnen. 
 Eene  van  de  eerde  vraagen,  die  deeze  vreemdelingen  
 deeden,  was  naar  t u p i a ,  en,  toen  ik  
 hun  zeide  dat  hij  dood  was,  drukte  een  of twee  
 van  hun  hunne  droefheid  uit  door  eene  foort  van  
 klaaggalm,  die  mij  voorkwam  meer gemaakt dan  
 natuurlijk  te  zijn.  Daar  begon  weldra  een  handel  
 tusfchen  hen: en  qps  yolk.  Het w^s  «jet  mogelij.k  
 t  ,  M  5  ons