
 
		*74 
 jen ,  dat  anders  niet  deed  dan  lagchen  endansfett,  
 zeey  (til  en  ernftig  nevens  hem  ftaan,  zonder  ’ er  een  
 Woord  tusfchen  te  fpreeken. 
 Blaclz,  121  ( 9 ) .   Onze  ganzen  trokken  in  het  
 bijzonder  hunne  geheele  oplettendheid;  ook  maakten  
 zij  veel  werk  van  eene  fraaie  k a t,  maar  tij  
 ftreelden  haar  altops  door  de  hairen  opwaarts  te  
 Prijken  i  fchoon  v/ij  hun  toonden  hoe  zij  haar  
 ftrijken  moeften;  dit  deeden  zij  vermoedlijk  om  het  
 fchoon  dik  bewasfen  hair  van  dit  dier  te  bewonde-  
 ren.N 
 a  veele  beraadflagingen  lieten  zij  zig  eindelijk  
 overhaaien  om  naar  beneden  in  de  kajuit  te  gaan;  
 hier  bewpnderden  zij  alles,'  maar  voornamelijk  de  
 fto?len  en  dat  zij  van  de  eene  plaats  naar  de  andere  
 konden  verzet  worden. 
 De  man  haalde  een  klein  lederen  beursjen,  denk-  
 lijk  van  ze e -h on d en -v é l,  voor  den  dag  en  ftak  er*  
 onder  veele  plegtigheden,  den  vinger  in ,  om  den  
 kapitein  het.  hoofd  met  vet  o f  olie  te  beftxijken;  
 doch men  bad hem van die. eer  verfchoond  te  blijven,  
 alzoo  die  olie  zeer  onaangenaam  voor  onze  neuzen  
 w a s ,  fchoon  zij  bij  den  eerlijken  man  voor  onge-  
 jneeti welriekend  en  als  zijn  ko^tlijkst  gefchenk mogt  
 gehouden  worden.  De  fmeerige  beurs  maakte  die  
 nog  walglijker.  De  Heer  hodges   kwam  ’ er  on-  
 dertusfcheu  zoo  goedkoop  niet  a f;  want  het meis-  
 jen  dat  eene  in  olie  gedoopte  veder-bos  aan  een  
 'touw  aan  haaren  hals  had  hangen,  Hond  ’ er  op  hem  
 daarmede  optefchikken,  en  uit  beleefdheid  voorhaa-  
 re  kunne  kon  hij  het  welriekend  gefchenk  ónmogelijk  
 afwijzen. 
 Bhdz» 
 Èladz.  Isa  ( 1 0 ) .   Hoe  dieper wij  die  baai  invoe*  
 te n ,  hoe  hooger,  Peiler  en  onvrugtbaarer  wij  d$  
 bergen  vonden.  De  boomen wierden  hoe  langer  hoe  
 laager  en  dunner,  zoo  dat  zij  op  het  laatst  niet veel  
 meer  dan  Pruiken  waren,  dat  in  andere  landen  geheel  
 omgekeerd  is ,  daar  de  beste  bosfchen  en  het  
 dikfte  hotit  gemeenlijk  verst  van  zee  en  in  de meer  
 landwaarts  in  gelegene  ftreeken  te  vinden  zijn.  De  
 binnen  ’slands  gelegen  keten  bergen,  die.  wij  gewoon  
 waren  de  ZuidHjke  Aipen  te  noemen ^  konden  
 Wij  van  hier  zeer  duidlijk  z ien,  door hunne  aanmerk-  
 iijke  hoogte  en  hunne  met  lneeuw  bedekte  kfuinen. 
 Blad*.  123  ( i r >   Ik  kon  niet  halaateit  bij  dfcez&  
 gelegenheid  getroffen  te  worden  dat  ook  deeze  natie  
 ,  gelijk  bijna  alle  volkeren  der  aarde,  al?  hadden  
 zij  zulks  afgefprooken,  de witte  kleur  o f groene  takk 
 en ,  als  tekenen  van  vrede- aanziet  eil  dat  z ij,  met  
 deeze o f geene  in  de  hand  ,  den  vreemden  gerust  te  
 gemoet  gaan.  Eene  zoo  doorgaande  overeenltem-  
 taing moet nog bijna  voor  de  algemeéne verftrooijing  
 van  het menschlijk  gedacht  getroffeil  zijn  geworden;  
 het  gelijkt  ten  minden  zeer  veel naaf  eerie  affpraak ,   
 Wantin  zïgzelvehebben  noch  de  witte  kleur,  noch  
 groene  takken  eene  zelfftaadige  onmiddelbaare  betrekking  
 op.  het  denkbeeld  van  vriendfehap. 
 Bladz.  123  C H e   oude  Heer  f o r s t e r ,  
 fteeg  op  den  berg ,  die  aan  onze  waterplaats  lag,  
 Eene  halve  Engelfche  mijl  opgeklommen  zijnde  ,  
 kwam  hij  door  varen  ,  verrot  hout  en  dik  bosch  aan  
 een  fraai  raeir  van  zoet Water,  dat  omtrent  eene  halve  
 Engelfche mijl middellijn  groot  konde  zijn.  Het  
 water  was  klaar  en  fmaaklijk,  maar  had  door  de  
 S  2  hoont*