jongde der twee vrouwen verre het grootfte aan-«
deel aan het gefprek had. Dit deed een’ van de
matroozen zeggen dat de vrouwen in alle deelen
van de waereld eene goede tong hadden. Wij
booden hem visch en gevogelte aan* die Wij in
onze floep hadden , maar zij wierpen die Weder
in de floep, terwijl zij ons te verdaan gaven dat
zij zulke dingen niet nodig hadden; de avond die
viel noodzaakte ons affcheid van hun te neemen*
wanneer de jongde van de twee vrouwen * wel*
ker vlugheid van tong alles te boven ging wat ik
ooit gehoord had, ons een’ dans fchonk; maar de
man bekeek ons met veel aandacht. Enige uuren
daarna kwamen wij aan boord, en het ander ge-
zelfchap keerde ook terug , na eene flegte jagt
gehad te hebben.
Des anderen daags ’s morgens gaf ik den inboorlingen
een tweede bezoek * van de Heeren
t o r s t e r en hojdges verzeld, verfcheiden dingen
met mij neemende, die ik hun aanbood en
die zij met groote onverfchilligheid aannamen *
uitgezonderd bijlen en groote fpijkers; deeze
waardeerden zij het meest. Deeze zaamenkomsf
viel op dezelfde plaats vQor als die van den voo-
rigen avond en nu zagen wij het geheele huisgezin.
Het beflond uit den man, zijne twee wijven
(gelijk wij onderflelden) de jonge vrouw, vari
welke reeds gefprooken is, een jongetjen van omtrent
veertien jaaren en drie kleine kinderen, van
wel