termiddags ten drie uuren. De lucht was ook
over het algemeen zoo'bewolkt en het weder zoo
dik en dampig, dat wij zeer weinig ^ugt van de
zon en maan hadden, en zeer zelden derzelver
aanfchijn zagen. En egter, onder deeze omflan-
digheden, kon het weder zedert enige dagen niet
zeer koud genaamd worden; het geleek egter in
het minst niet naar zomer weder, volgens mijne
denkbeelden van zomer in het Noorder halfrond
tot 6o° Breedte, dat omtrent zoo verre noordwaarts
is als ik geweest ben.
In den avond hadden wij drie ijs-eilanden in
het gezigt, die alle groot waren, bijzonderlijk
een, dat het grootst was van alle, die wij tot nog
toe gezien hadden. De zijde, die naar ons toe gekeerd
was, fcheen eene Engelfche mijl lang te
zijn; zoo dat waar is, kon het niet minder dan
drie mijlen in omtrek hebben. Zoo als wij het
in den nacht voorbij voeren, hoorden wij een aanhoudend
gekraak, dat ongetwijfeld veroorzaakt
wierd door Hukken, die’er af braken; want in den
morgen van den zesden was de zee, op enigen af-
ftand in de rondte, met groote en kleine Hukken
bedekt, en het eiland zelf fcheen zoo groot niet
als des avonds te vooren,- Het kon niet minder
dan honderd voeten hoogte hebben en egter was
de onfluimige kragt en hoogte der golven , die
’er tegens braken, op het eensklaps ontmoeten
van zulk eenen wederfland zoo gröot, dat zij nog
veel hooger floegen. Wij waren in den avond op
£9° 58' Zuider Breedte en op 1180 39' Oostqr
Lengte. Den zevenden was de wind veranderlijk
in de flreeken van N. O. en Z. O ,, met fneeuw
en regenachtige fneeuw verzeld, tot in den avond.
Toen wierd het weêr fchoon, de lucht helderde
op en de nacht was zeer aangenaam, gelijk ook de
morgen van den volgenden dag, die in helderheid
van lucht en zagtheid en Hilheid van weder voor
geenen behoefde te wijken, dien wij gehad hadden
zedert wij de Kaap de Goede Hoop verlaaten
hadden. Hij was zoo als men in deeze zee weinig
ziet en, dat hem nog aangenaamer maakte,
wij hadden geen een ijs - eiland in het gezigt. De
kwik in den thermometer rees tot 40 graaden. De
Heer wa l e s en de Huurman deeden enige waar-
neemingen op de maan en Herren, die ons overtuigden
dat, zoo onze Breedte 590 4 4 'was, onze
Lengte ia i° 9 ' moest wezen. Ten drie uuren in
den agtermiddag wierd de flilte gevolgd van een
koekjen uit het Z. O. De lucht wierd te gelijker
tijd in eens verduiHerd en fcheen eenen aannaderenden
florm te voorfpellen, die ook kwam;
want, in den avond, fchoot de wind in het Zuiden,
woei met vlaagen, van regen en regenachtige
fneeuw, en eene verbaazemde hooge zee verzeld,
Alleen voor ons zelven hebbende te zorgen,
lieten wij het twee of drie flreeken afvallen
§8 liepen eenen goeden, gang Q, N, O. onder onze