kunne had aangezien, dan of de man, om zig te
ontdekken, enige vrijheid met haar genoomen
had, over welke zij dus haar ongenoegen wilde
toonen, weet ik niet te zeggen.
In den agtermiddag bragt ik den Heer h o d *
g e s bij eenen grooten waterval, die, aan de
zuid-zijde van de baai, van eenen hoogen berg
valt, omtrent eene mijl boven de plaats daar wij
lagen ( 4 ) . Hij maakte ’er eene tekening van op
papier en fchilderde dien naderhand in olie - verw,
hetgeen in eens eene betere befchrijving v$in dezelve
geeft dair ik met wuurdeu kan doen
Aan den voet van deezen waterval lagen groote
hoopen fteenen, die afgebrooken en door den
ftroom van het nabij gelegen gebergte af gevoerd
waren. Deeze fteenen waren van verfchillende
foorten; geene derzelve egter bevattede, naar ge-
dagten van den Heer f o r s t e r , die ik geloof
dat een bevoegd rechter is, metaalen of andere
mijnftoffen. Ik nam egtermonfters van elke foort
mede, naardien het gantfche land, dat is het rotsachtig
gedeelte van hetzelve uit deeze fteenen en
uit geene andere fcheen te beftaan. Deeze waterval
is op de oostlijke punt van eenen inham,
twee Engelfche mijlen zuid - westwaarts liggende,
dien
( * ) Het gezigt van deezen waterval is niet voor de oor-
Fpronglijke uitgave gegraveerd.
V E R T A A t E K j '
dien ik Waterval-Bogt noemde. Daar is goéde
ankergrond in en men kan ’er zig van andere
noodwendigheden voorzien. Aan den ingang ligt
een eiland, en men kan ter weder-zijde van hetzelve
invaafen, de doorgang aan, de oost-zijde is
Verre de breedfte. Een weinig boven het eiland
endigtaan den Zuid - Ooster wal zijn twee klippen,
die bij hoog water onder ftaan. Het was
in deezen inham dat wij de inboorlingen eerst za-
gen.
Toen ik des avonds aan boord kwam, bevond
ik dat onze vrienden, de inboorlingen, hun verblijf
omtrent drie honderd voeten van onze waterplaats
genoomen hadden, dat éen groot blijk was
van het vertrouwen, dat zij in ons fielden. Deezen
avond voeren enige officiers naar de noordzijde
van de baai over om te gaan fchieten, den
kleinen kotter bij zig hebbende, om hen Van de
eene plaats naar de andere overtevoeren.
Den volgenden morgen gong ik met den Heer
Vors te r in de pinas de eilanden en klippen óp-
tekenen, die in den mond van de baai liggem Ik
begon eerst met die, welke aan de Zuid-Oost
zijde van linker - Eiland waren. Hier vond ik
eenen zeer naauwen inham, die voor alle winden
befchut was en dien wij Namiddagmaal-bogt
noemden, omdat w ij ’er ons middagmaal hielden
met kreeften, aan een aangenaam beekjen, door
de boomen voor den wind en de zon befchut. Na^
H 2 den