geren van eens menfchen hand, waarvan zij dan
ook haaren naam heeft. Het land van deeze punt
is nog aanmferklijker door de weinige gelijkheid,
die het heeft met de andere omliggende landen,
zijnde een fmal fchier- eiland, Noord en Zuid liggende
van eene tamelijke en even gelijke hoogte
en geheel metiosch bedekt.
Langs deezen ingang de baai intezeilen is in het
^geheel niet moeijelijk, want ik weet niet dat ’er
gevaar is of het wijst zig van zelf; de ergfte zwaa-
righeid is de diepte van het water, die niet toelaat
te ankeren, dan in de bogten en havenen
en zeer digt aan den wal en dit laatfte kan zelfs op
veele plaatfen niet gefchieden. De anker - plaat-
fen zijn evenwel talrijk genoeg en zoo veilig als
gemaklijk. Piekersgills-haven, daar wij lagen,
is niet minder dan enige andere baai voor twee of
drie fchepen gefghikt: zij ligt aan den zinder-
wal, over het westlijk einde van Indiaanen - E iland,
welk eiland van de andere onderkend kan
worden door deszelfs ligging digter bij dien wal.
Daar is een doorgang in de haven ter wederzijde
van het eiland, dat ’er voor ligt. De meefte
ruimte is aan de boven- of oost-zijde, maar men
moet acht flaan op eene blinde klip-, digt bij het
vast land, regt, over dit eind van het eiland, digt
langs het eiland houden en dan zal men niet alleen
de klip vermijden, maar zelfs in anker-grond blijven,
De volgende plaats aan deeze zijde is de
v* I 5 Wa*