464 AANTEK. op het I BOEK, III HOODST.
Somtijds konden wij door het fchijnen van dit Zuider
licht, van welk, mijns weetens, nog geen reiziger
gefprooken heeft, de daar onder verborgen-
Herren niet ontdekken en op andere tijden zag men
die op zijn best maar gantsch bleek door hetzelve
heen flikkeren. De lucht was meeftendeels helder,
als dit verfchijnzel zig vertoonde en de lucht zoo
fcherp en koud, dat de thermometer gemeenlijk op
het vries-punt Hond.
A A N T E K E N I N G E N ]
OP H E T
V IE R D E H O O FD S T U K .
JBladz. loa ( i ). De beste en fmaaklijkfte vis-
fchen, die wij hier vongen, waren eene foort van
kabeljaauw, welke de matroozen, om zijne kleur,
de Kolen-visch noemden, zeer goede dunne Zee-
Raaven ( Sciaena) Zee-Scorpioenen QScorpaena)
Harders ( Mugtl) Bastaard-Makreelen of Marsbankers
( Scamber trachurus') en audere lekkere, die in
Europa geheel onbekend zijn.
Bladz. 106 (2 ) . De kano, die oud en flegt was,
betlond uit twee kanpos, aan elkanderen verbonden
met (lokken, die op het dek vast gemaakt waren,
met touwen van de vlas-plant van Nieuw - Zeeland.
Elke kano was van planken gemaakt, die met draa-
den aan elkanderen genaaid waren en de voorfteven
was met een grof gefneden menfchen - gezigt ver-
fierd, in welk, in plaats van oogen, kleine ftukjens
van paerl moêrachtige zee-ooren ingezet waren.
In deeze kano vonden wij twee roeifpaanen, eene
mandf? vol bezieën van de Coriaria tufcifolia van
l inn eus ep enige visfchen.
^ Bladz. 112 (3 ) . Om te beproeven of wij roet
hun in gefprqk zouden kunnen koomen, hadden wij
den korporaal van de zee-foldaaten c i bson mede-
R 5 ger