
ik het zelden nodig mijn volk te gelasten groen-
ten te plukken, als wij ergens kwamen daar ’er te
krijgen waren en, als zij zeldzaam waren, was hij
gelukkig, die dezelve eerst magtig kon worden.
Ik ftelde eenen van mijne matroozen tot kok op
de Avontuur aan en fchreef aan kapitein fu r -
n e a u x , hem verzoekende, al wat in zijn vermo*
gen was aan te wenden, om den voortgang van
die kwaal onder het volk te fluiten, en hem alle
middelen voorftellende, die ik meende dat daartoe
dienftig zouden zijn. Maar ik bevond daarna dat
dit alles vergeeffche moeite geweest was, alzo»
zij alle middelen gebruikt hadden, dié zij bedenken
konden.
De wind bleef in het N. W. flaan en woei bij
tijden fris door, met regen; wij ftevenden noord*
oostwaarts. Den eerflen Augustus, op den middag,
bevonden wij ons op 250 i ’ Breedte en op
1340 6' Wester Lengte en hadden eene zwaar©
holle zee uit hetN. W. De plaats, daar wij nu
waren, was omtrent dezelfde, welke kapitein
c a r t e r e t geeft aan Vitcairn$ - Eiland, door
hem in het jaar 1767 ontdekt. Wij keeken ’eif
daarom fcherp naar uit, maar zagen niets. Volgens
de Lengte, waarop hij het geplaatst heeft,
moeten wij het omtrent vijftien mijlen ten Wes*'
ten voorbij gezeild zijn; dan, alzoö dit otazeeker
was, vond ik het niet raadzaam, om den toe-
fland, waarin het volk van de Agentuur was,
tijd te verliezen met naar hetzelve te zoeken. Het
gezigt van hetzelve zou egter van nut geweest
zijn om niet alleen dg lengte van dit eiland te be-
yesrigen of te verbeteren, maar ook van de andere
, welke kapitein c a r t e r e t in deeze nabuurschap
ontdekt heeft, alzoo\zijne lengte, zoo ik
geloof, niet door Sterrekundige Waarneemingen
bevestigd is, en dus aan misdagen kan onderworpen
zijn, welke hij door gebrek aan middelen niet
kon verbeteren.
Naardien wij nu ten Noorden Van de koers van
kapitein c a r t e r e t gekoomen waren , verdween
alle hoop van een vast land te zullen ontdekken.
Eilanden waren alles wat wij verwagten
konden te vinden, tot dat wij weder naar het Zuiden
zouden keeren. Ik had nu, dat is op deeze
en mijne voorige reis, deezen Oceaan doorkruisd,
op de Breedte van 40 graaden en meer, zonder
iets te ontmoeten dat mij in het minst aanleiding
konde geeven om te denken dat ik vinden zoude
hetgeen ik zogt. Integendeel alles liep te zaamen
om mij te doen gelooven dat ’er geen zuidlijk vast
land is tusfchen de middag-lijn van Amerika en
Nieuw - Zeeland, ten minflen leverde deeze over-
togt geene ontwijfelbaare tekenen van zulk een
land, gelijk uit de volgende aanmerkingen zal
blijken.
• Na dat wij de kust van Nieuw - Zeeland verlaa-
ten hadden , zagen wij dagelijks rots- wier in zee
drij