
 
        
         
		1822.  alle  gepaste  ondersteuning  verleend  worden  zouden.  Art.  7  van  de  
 overeenkomst  met  Matan  vindiceert  bovendien  de  oude  regten  van  
 het  Nederlandsch  Gouvernement  op  het  landschap  Sukkadana;  
 maar  belooft  aan  den  S u lta n , zijne  zonen  of  rijksgrooten,  bescherming  
 en  ondersteuning,  in  geval  zij  volk  mogten  willen  
 verzamelen  en  derwaarts  overplaatsen,  »om  het  oude  en  vermaar-  
 de  Sukkadana  weder  op  te  rigten.”  Het  Iaalste  gedeelte  van  dit  
 artikel  is  in  art.  11  van  de  overeenkomst  met  Simpang  ook  op  
 den  Panembahan,  zijne  zonen  en  rijksgrooten  toegepast  *).  Yoorts  
 bevatt’en  beide  overeenkomsten  de  bepalingen  ,  dat  de  vorsten  het  
 bestuur  over  de  Dajaks  behouden  en  hunne  gewone  inkomsten 
 van  hen  trekken  zouden,  dat  daarentegen  de  Chinezen  en  ver-  
 dere  bevolking  onmiddellijk  zouden  staan  onder  het  Nederlandsch  
 Gouvernement,  maar  dat  bij  de  regtspleging  de  vorsten  of  een  
 der  rijksgrooten  zouden  a ssiste ren ,  opdat  men  zooveel  mogelijk  de  
 Maleische  wetten  zou  toepassen  (art.  8  en  6 );  dat  het  Nederlandsch  
 Gouvernement,  des  verkiezende,  eenig  aandeel  zou  hebben  
 in  de  voordeelen  voor  het  openen  en  bewerken  van  mijnen  door  
 de  vorsten  te  bedingen  (art.  9  en 7 );  dat  de  vorsten  aan  het 
 Gouvernement  de  heffing  der  in-  en uitgaande  regten,  pachten  en 
 hoofdgelden  der  Chinezen,  alsmede  de  monopolien,  b.  v.  van  het  
 zo u t,  zouden  overlaten,  het laatste  onder  beding  dat  zij  jaarlijks  voor  
 zieh  eenige  kojangs  zout  tegen  den  inkoopsprijs  ontvangen  zouden  
 (art.  1 0   en  8).  Als  schadeloosstelling  hiervoor  werd  den  Sultan  
 eene  som  van  2 0 0 0   realen  of  4 0 0 0   ropijen,  den  Panembahan  van  
 1 1 0 0   realen  of  2200  ropijen  verzekerd,  met  belofte  van  den  heer  
 Müller  dat  hij  zou  trachten  te  bewerken,  dat  de  Commissaris  reeds  
 dadelijk  hij  het  sluiten  der  deflnitieve  contracten  eene  verhooging  
 toestond  (art.  11  en  9).  In  allen  gevalle  zou  eene  verhooging  gege-  
 ven  worden,  zoodra  de  inkomsten  voor  het  Gouvernement  de  on-  
 kosten  te  boven  gingen  (art.  12   en  10).  Tot  verligting  van  den  
 handel  zou  de  heffing  aller  binnenlandsche  tollen  worden  gestaakt  
 (art.  13 en 1 2 );  van onderdanen van het Nederlandsch Gouvernement,  
 die  zieh  aan  zijn  gezag  mogten  willen  onttrekken  en  zieh  in  de 
 *)  Met  dit  onderscheid  nogtans  dat zij  het  verlof om  zieh  te  Sukkadana  
 te  vestigen  van  den  Sultan  van  Matan  zouden  moeten  vragen.  Dit  was  
 aldus  gesteld  omdat  de  overeenkomst  met  Simpang  vroeger  gesloten  werd,  
 toen  omtrent  de  regten  van  het  Gouvernement  op  Sukkadana  nog  niets was  
 bepaald.  Deze  ongelijkheid  is  ongetwijfeld  weggenomen  in  de  deflnitieve  
 contracten,  die  deze  voorloopige  overeenkomsten  later  vervingen. 
 binnenlanden  verscholen;  werd  de  opsporing  en  uitlevering  bedon*  1822.  
 gen  (art.  1 4   en  1 3 );  de  belofte  werd  afgelegd  dat  geene  onderhan-  
 delingen  met  eenig  vreemd  Gouvernement  zouden  worden  aange-  
 knoopt  (art.  13  en  1 4 ) ;  alle  muntspecien  van  het  Gouvernement  
 zouden  in  Matan  en  Simpang  gangbaar  zijn  (art.  1 6   en  1 3 );  alle  
 inboorlingen  van  Matan  en  Simpang  zouden  in  geheel  Nederlandsch  
 Indie  mögen  handel  drijven  en  zieh  nederzetten  (art.  1 7   en  1 6 ) ;  
 alle  Europesche  en  Indische  vaartuigen  zouden  aldaar  vrijelijk  kun-  
 nen  ten  handel  komen  (art.  18   en  17).  De  slotbepaling  (art.  19  
 en  18)  zegt  alleen  dat  deze  voorloopige  overeenkomsten  aan  den  
 Gommissaris  Tobias  zouden  gezonden  worden,  om  tot  basis  te  
 dienen  van  het  contract  dat  hij  met  den  Sultan CfägT Panembahan  
 zou  willen  aangaan  1). 
 Den  2 5 stei1  November  waren  de  onderhandelingen  over  deze  overeenkomsten  
 afgeloopen  en  werden  zij  openlijk  te  Simpang  bekend  
 gemaakt,  nadat  in  tegenwoordigheid  van  den  Sultan  en  Panembahan,  
 de  rijksgrooten  en  de  verzamelde  volksmenigte,  de  Nederlandsche  
 vlag  vöör  den  dalem  van  Simpang  was  geheschen.  Den  2 6 sten  
 November  nam  de  heer  Muller  afscheid  van  den  Panembahan  om  
 zijne  reis  naar  Matan  te  vervolgen,  werwaarts  de  Sultan  hem  reeds  
 in  den  ochtend  was  vooruitgereisd  2). 
 Den  2 8 sten November  kwam  de heer Muller weder  aan  boord van den  
 schooner  Emm a,  die  in  de  bogt  van  Sukkadana  lag,  en  vervolgde  
 daarmede  zijne  reis  tot  voor  den  mond  der Katapan-rivier,  welke  hij  
 den  2 2 sten  met  eene  der  praauwen  van  Radja  Akil  tot  Bengadong,  
 de  toenmalige  verblijfplaats  van  den  Sultan  van  Matan  3) ,  opvoer. 
 Hij  werd  door  den  Sultan  zeer  minzaam  ontvangen,  en  ten  gevolge  
 der  reeds  gesloten  overeenkomst  werd  ook  hier  den  3 äen  December  
 de  Nederlandsche  vlag  met  de  meeste  plegtigheid  geplant.  De  vorst  
 had  zijn  verlangen  te  kennen  gegeven  dat  er  niets  aan  het  cere-  
 monieel  zou  ontbreken.  Hä  verzamelde  om  zieh  een  grooten  kring  
 van  hoofden  en  strijdbare  m an n en ,  terwijl  reeds  dagen  te  voren  
 een  groot  getal  nieuwsgierigen  van  alle  zij den  te  Bengadong  was  
 zamengevloeid.  De  vlag  des  Sultans  en  die  van  bijna  alle  vorsten  
 van  Borneo  wapperden  van  de  wallen  en  va a rtuigen,  en  
 de  Nederlandsche  vlag  werd  met  een  groot  aantal  schoten  uit 
 *)  Off.  Stukk.  HS.,  bl.  29—33. 
 *)  G.  Muller,  bl.  235. 
 8)  Vgl..D.  I ,   bl.  147. 
 n .  u