
 
        
         
		1833.  bevordering  der  werkzaaraheid  van  hunne  onderhoorigen  te  zorgen;  
 liij  beklaagde  zieh  dat  hij  d en ,  met  zooveel  moeite  tot  stand  gebragten  
 passar  weder  verlaten  had  gevonden,  en  das  het  doel  om  
 aan  velen  ,  die  thans  zonder  eenige  vaste  bezigheid  op  het  water  
 rondzwierven,  een  prikkel  tot  den  arbeid  te  geven,  geheel  mislukt  
 was,  maar  hoopte  dat  zij  zieh  zouden  beijveren  om  d a t,  zoo  ten  
 onregte  verwaarloosde  werk  te  herva tten,  en  zieh  door  de  misluk-  
 king  der  eerste  proef  niet  zouden  laten  afschrikken.  Eindelijk  wees  
 hij  op  de  noodzakelijkheid  om  de  verpligtingen  der  Dajaks  jegens  
 hunne  heeren  beter  te  regelen  en  hunne  nijverheid  aan  te  moedi-  
 gen  door  hen  te  waarborgen  tegen  afpersing  en  knevelarij,  en  om  
 de  verspreide  Anak-Soengei  in  dessa’s  onder  een  behoorlijk  bestuur  
 te vereenigen,  waardoor  hun  lot aanmerkelijk zou  verbeterd worden  *). 
 Door  deze  mededeeling  was  tevens  aan  den  waarnemenden  resident  
 en  assisten-resident  een  rigtsnoer  voor  hunne  handelingen  ten  
 aanzien  der  Chinezen  gegeven,  waarom  hun  eene  nota  van  den  in-  
 liaud  werd  ter  hand  gesteld.  Eene  andere  soortgelijke  nota  van  6  
 Mei,  die  vermoedelijk  tot  latere  regtstreeksche  onderbandelingen  
 van  den  heer  Francis  met  de  kongsies  van  Montrado  of Mandor  be-  
 trekking  had,  vind  ik  slechts  in  het  voorbijgaan  vermeld.  In  ieder  
 geval  blijkt  uit  de  verrigtingen  van  den  heer  Ritter,  na  het  vertrek  
 van  den  Commissaris,  dat  de  Chinezen  in  de  weder-invoering  van  
 h e t  hoofdgeld  moeten  hebben  toegestemd.  Bij  verschillende  beslui-  
 ten  gaf voorts de Commissaris den  heer Ritter zijne  bevelen  voor de  re*  
 geling  van  het  civiel b e s tu u r,  de inkomsten  en  uitgaven  bij  de  aan-  
 staande  splitsing  der  residentie,  van  de  uitoefening  des  gezags  in  
 naam  van  het  Gouvernement  te  Mampawa,  T a jan ,  Landak  en  Suk-  
 kadana,  alsmede  van  de  belangen  der  Dajaks  en  Anak-Soengei  in  
 Sambas,  met  last  om  zooveel  mogelijk  te  zorgen  dat  de  nieuwe  
 organisatie  met  1  Januarij  1 8 3 4   haar  beslag  geheel  zou  bekomen  
 hebben  2).  Op  zijne  terugreis  naar  Java  kwam  hij  den  2 7 sten  Mei,  
 aan  boord  der  Harriet,  voor  den  mond  der  Pawan-rivier,  waar  de  
 Sultan  van  Sukkadana  en  de Pangeran  Tjakra en  Pangeran Depati  van  
 Kajoeng  zieh  tot  een  mondgesprek  bij  hem  vervoegden.  De  Sultan  
 bragt  weder  de  oude  klagten  tegen  den  Panembahan  van  Matan  te 
 f)  Extract  uit  het  register  enz.  van  24  April  1833. 
 5)  Off.  Stukk.  HS.,  bl.  140,  168,  296,  3 0 1 ,  Publicatie  betreffende  
 Landak  van  9  Deo.  (HS.). 
 berde.  In  Januarij  te  voren  had  de  resident  Ritter  eene  verzoening  1833.  
 tusschen  de  beide  vorsten  bewerkt,  terwijl  te  Sukkadana  eene  over-  
 eenkomst  was  tot  stand  gebragt,  waarbij  de  Panembahan  zieh  Verbünden  
 had  in  goede  verstandhoudiug  met  den  Sultan  te  leven  en  
 voor  de  rigtige  uitkeering  der  hem  toegewezen  inkomsten  van  Matan  
 te  zorgen.  Doch  ook  dit  had  op  het  gedrag  van  den  Panembahan  
 niet  den  geringsten  invloed  geoefend,  en  steeds  ging  hij  voort  den  
 Sultan  zooveel  mogelijk  te  ontwijken.  Te  dien  einde  had  hij  zieh  
 thans  naar  de  binnenlanden  verwijderd  en  liet  alle  uitnoodigingen  
 van  den  Sultan  om  naar  Sukkadana  af  te  komen,  eenvoudig  onbeant-  
 woord.  De  heer  Francis  raadde  den  Sultan  om  nog  eene  laatste  
 minzame  poging  tot  herstel  der  goede  verstandhouding  te  beproeven,  
 en  zoo  die  vruchtloos  mögt  blijven,  den  Panembahan  te  doen  aan-  
 zeggen  dat  hij  Sultan  zijne  verwijdering  als  opzettelijke  verlating  
 van  zijnen  post  te  Kajoeng  zou  aanmerken,  en  zieh  genoodzaakt  zou  
 zien  om  van  zijn  wettig  gezag  gebruik  te  maken,  ten  einde  ru s t  en  
 orde  in  zijn  rijk  te  verzekeren.  Van  dezen  raad  werd  eene  nota  aan  
 den  Sultan  ter  hand  gesteld  l ). 
 *)  Off.  Stukk.  HS.,  bl.  279,  282,  283,  285.