
 
        
         
		1835.  nieuwen  assistent-resident  van  Pontianak  de  handen  vol  werk.  De  
 benoeming  van  Paugeran  Tjakra  Negara  tot  Panembahan  had  daar-  
 in  geene  verandering  ten  goede  gebragt.  De  heer  Huskus  Koopman,  
 die  in  April  of  Mei  naar  Sukkadana  gereisd  was  om  den  nieuwen  
 Panembahan  zijne  acte  van  aanstelling  pleglig  uit  te  re ik en ,  kon  
 hem  niet  bewegen  derwaarts  op  te  komen.  De  Sultan  verzekerde  
 hem  dat  ook  nu  de  van  Matan  bedongen  inkomsten  hetn  steeds  
 werden  onthouden,  en  van  den  posthouder  vernam  hij  dat  in  
 Matan  veel  verboden  handel,  vooral  in  zout,  werd  gedreven  en  dat  
 de  gewezen  Panembahan,  die  nog  steeds  veel  invloed  bezat,  de  
 smokkelaars  zooveel  mogelijk  beschermde.  De  assistent-resident  be-  
 sloot  daarop,  zieh  in  persoon,  door  den  Pangeran  Laksamana  van  
 Pontianak  vergezeld,  naar  Kajoeng  te  begeven,  waar  de  afge-  
 zetle  Panembahan  zieh  met  zulk  een  goed  gevolg  in  zijne  gunst  
 wist  in  te  dringen,  dat  hij  ernstig  op  diens  herstel  in  het  
 gezag  bedacht  werd.  Pangeran  Tjak ra ,  die  noch  bij  de  hoofden  
 noch  bij  de  bevolking  eenige  achting  genoot,  beschouwde  zeif  zijne  
 positie  als  onhoudbaar,  en  terwijl  hij  vroeger  op  de  verbanning  
 van  zijn  broeder,  den  gewezen  Panembahan,  had  aangedrongen,  
 verklaarde  hij  nu  dat  hij  in  geval  van  diens  verwijdering  zijn  
 leven  niet  zeker  zou  wezen.  Wat  meer  is ,  ofschoon  die  broeder  
 hem  sedert  zijne  voorloopige  aanstelling  met  de  bitterste  vijandschap  
 vervolgd,  en ,  onder  andere,  tijdens  zijn  afwezen  te  Pontianak  in  
 1 8 3 3 ,  zieh  van  vier  dessa’s ,   die  de  meeste  vogelnestjes  opleverden,  
 had  meester  gemaakt,  zonder  die  later  te  willen  teruggeven,  
 wenschte  hij  thans  niets  liever  dan  zieh  te  zijnen  behoeve  weder  
 van  het  bestuur  te  ontdoen.  De  assistent-resident  overtuigde  zieh  
 dat  de  Sultan  van  Sukkadana  nog  altijd  evenzeer  in  Matan  gehaat  
 w a s,  en  er  zelden  anders  dan  door  den  naam  van  »de  Siakker”  
 werd  aangeduid;  hij  geloofde  niet  dat  dit  gewest  immer  goedwillig  
 het  gezag  des  Sultans  erkennen  zou,  en  ondersteunde  zeer  den  
 wensch  der  Matansche  vorsten  om  te  Kajoeng  een  civielen  gezag-  
 hebber  van  wege  het  Gouvernement  te  zien  plaatsen,  als  het  eenige  
 middel  in  zijne  oogen  om  een  einde  te  maken  aan  de  regering-  
 loosheid  en  de  smokkelarij  in  Matan,  die  tevens  oorzaken  waren  
 dat  de  handel  van  Sukkadana,  ’t  welk  op  zieh  zelf  geene  produc-  
 len  voor  retour-ladingen  opleverde,  in  we^rwil  der  voortreffelijke  
 reede,  in  kwijnenden  toestand  bleef.  De  heer  Koopman  durfde  
 echter  geene  bepaalde  voorstellen  doen,  u it  vrees  dat  zij  niet  met 
 de  zienswijze  van  den  Gouverneur-Generaal  zouden  strooken.  De  1835.  
 hooge regering  nam, op  zijn  rapport,  den  1 2 den  Augustus  een  besluit,  
 waarbij  de  verheffing  van  Pangeran  Tjakra  Negara  tot  Panembahan  
 provisioneel  buiten  werking  gesteld  werd,  terwijl  aan  den  assistent 
 resident  werd  opgedragen  eene  nieuwe  regeling  der  Matansche  
 aangelegenheden,  in  overleg  met  den  S u lta n ,  te  ontwerpen  *). 
 Aan  dezen  last  werd  spoedig  voldaan.  Reeds  in  November  ont-  
 ving  de  heer  Koopman  een  brief  van  den  S u lta n ,  waarin  hij  
 aandrong  op  de  verbanning  van  beide  de  Matansche  vorsten  en  de  
 plaatsing  van  een  civielen  gezaghebber  te  Kajoeng,  ten  einde  hem  
 zijn  wettig  aandeel  in  de  inkomsten  van  Matan  te  verzekeren,  die  
 hij  op  wel  f 30.0 0 0   ’s ja a rs   meende  te  mögen  stellen.  Kon  het  
 Gouvernement  in  dit  voorstel  niet  tred en ,  dan  wenschte  hij  dat  
 hem  eene  vaste  bezoldiging  mögt  worden  toegelegd.  Bovendien  
 verzocht  hij  om  een  nieuw  voorschot  van  / ‘10.0 0 0   en  om  Sukkadana  
 in  de  aan  Sambas  en  Pontianak  toegekende  voordeelen  
 van  vrij  handelsverkeer  te  doen  deelen.  Daarentegen  verklaarde  
 hij  zieh  bereid  om  zieh  aan  het  hoofd  te  stellen  eener  expeditie  
 tot  uitroeijing  der  zeerooverij,  indien  het  Gouvernement  hem  het  
 bevel  over  eenige  kruispraauwen,  en  een  schooner  tot  zijn  ver-  
 b lijf ,  wilde  toevertrouwen,  met  verzoek  dat  hem  in  dat  geval  een  
 Europeesch  ambtenaar  mögt  worden  toegevoegd  om  getuige  zijner  
 daden  te  z ijn ,  en  dat  zijn  oudste  zoon  en  bestemde  opvolger,  
 Tongkoe  besar  Anom ,  na  hem  tot  kommandant  der  expeditie  zou  
 worden  aangesteld. 
 De  assistent-resident  zond  dezen  brief  den  Ufen  November  met  
 eene  begeleidende  missive  naar  Batavia.  Hij  drukte  daarbij  zijne  
 meening  u it  dat  de  verbanning  der  beide  Matansche  vorsten  niets  
 baten  zou  om  den  Sultan  het  ongestoord  bezit  van  Matan  te  verzekeren  
 ,  dewijl  hunne  achterblijvende  betrekkingen  ongetwijfeld  
 hun  voetspoor  zouden  blijven  volgen,  en  bleef  dus  het  herstel  van  
 Panembahan  Anom  Koesoema Negara,  in  verband  met  de  aanstelling  
 van  een  civielen  gezaghebber  te  Kajoeng,  als  den  besten  maatregel  
 beschouwen.  Die  gezaghebber  zou  dan  noodwendig  door  een  mili-  
 tair  detachement  moeten  ondersteund  worden,  terwijl  tevens  de  resident  
 een  zoutverkoop-pakhuis  te  Kajoeng  wilde  vestigen,  om  daar  
 aan  de  Dajaks  he t  zout,  dat  zij  thans  van  de  Matansche  kooplieden 
 J)  Off.  Stukk.  HS.,  bl.  325—327.