
 
        
         
		van  /  2 0 0   tot  f  8  betaald wordt.  Van  de  roessa  gelden de  mannelijke  
 (laki)  f  1 0 0 ,  de  vrouwelijke  (parampoewan)  sleehts  /'SO.  De  Be-  
 jadjoe’s  van  Banjer-massin  geven  boven  al  de  genoemde  de  voorkeur  
 aan  eene  soort  die  den  naam  van  blanga  draagt.  Zij  komen  die  
 jaarlijks  te  Sintang  opkoopen  en  geven  voor  de mannelijke  tot  ^ 2 0 0 0   
 ä  / '3 0 0 0 ,  doch  voor  de  vrouwelijke  niet  meer  dan  de  helft.  Andere  
 bij  hen  geachte  soorten  dragen  den  naam  van  halimau  *),  prahan  
 en  rentian.  Niet  zelden  vindt  men  tampajans  zoo  zwaar  geschon-  
 den  of  gebarsten,  dat  zij  met  koperdraad  en  bind-rotan  worden  
 bijeen  gehouden,  en  dan  nog  worden  zij  soms  op  f  10 0 0   en  
 meer  geschat. 
 De  echte  tampajans  zijn  van  zeer  oude  herkomst  en  kunnen  naar  
 h e t  oordeel  der  Dajaks  thans  niet  meer  vervaardigd  worden.  Zij  
 schijnen  inderdaad  reeds  voor  eeuwen  in  groote  hoeveelheid  u itP eg u   
 in  Achter-Indie  op  Borneo  te  zijn  ingevoerd  2) ;   de  daarop  voorko-  
 mende  gedrochten  hebben  met  die  op  sommige  oude  munten  van  
 Cochin-china  en  Siam  vrij  wat  overeenkomst.  De  Ghinezen  hebben  
 in  later  tijd  dikwijls  gelracht  deze  potten  na  te  maken,  maar  hoe  
 wel  zij  daarin  ook  mögen  slag en ,  het  scherpe  kenners-oog  der  in-  
 boorlingen  weet  de  nagemaakte  meestal  dadelijk  van  de  echte  te  on-  
 derkennen  en  verwerpt  ze  öf  geheel,  of  besteedt  daarvoor  slechls  
 den  geringen  prijs  van  f2,  ä  /  3  3).  De  kooplieden  van  Banjer-massin  
 ,  die  meermalen  eene  speculatie  op  die  nagemaakte  potten  bouw-  
 d en ,  hebben  dus  weinig  voordeel  daarvan  ingeoogst  4). 
 De  wäre  reden  van  den  schier  fabelachtigen  p rijs ,  dien  de  Dajaks  
 voor  de  echte  tampajans  der  zeldzamer  soorten  betalen,  is  de  over-  
 tuiging  van  hunnen  bovennatuurlijken  oorsprong.  Aan  de  Kapoeas  
 heerscht  algemeen  het  geloof  dat  zij  het  werk  zijn  van  dewa’s  of  
 geesten,  en  in  Banjer-massin  verhaalt  men  daaromtrent  eene  legende,  
 die  de  heer  Schwaner  in  de  volgende  woorden  mededeelt.  »Volgens 
 J)  Schwaner  schrijft:  halmauoeng.  Een  blanga  en  halimau,  gekopieerd  
 naar  de  61ste  plaat  bij  S.  Müller,  h eb ik   op  plaat  II  doen  afbeelden,  om  
 de  ruimte  te  vullen  door  de  teekening  van  den  Dajäkschen  draagstoel  over-  
 gelaten. 
 s)  Zie  D.  I ,  bl.  172. 
 8)  Francis  zegt  dat  zij  niettemin  bij  de  betaling  van  boeten  of  bruid-  
 schat  tegen  een  bongkal  goud  ( f  64)  gerekend  worden,  wat  mij  niet  zeer  
 waarschijnlijk  voorkomt. 
 *)  Yan  Lijnden  N.  T.,  bl.  605,  606,  Francis,  bl.  8,  9,  Low,  p.  271,  
 272,  Hupe,  bl.  130,  134,  Schwaner  B .,  I ,  bl.  188—190,  S.  Müller,  bl.  
 416,  417,  Logan  in  Journ.  of  the  Ind.  Arch.,  1850,  p.  336. 
 »het  verhaal  zijn  deze  potten,  door  den  uit  den  hemel  nederge-  
 »daalden  Ratoe  Tjampa,  te  Madjapahit  op  Java  uit  de  klei  ver-  
 «vaardigd  geworden,  welke  na  de  schepping  van  aarde,  zon  en  
 »maan  overgebleven  was,  en  waaruit  het  Opperwezen  aldaar  zeven  
 »bergen  had  gevormd.  Ratoe  Tjampa  bewaarde  zijne  kunstvol  ge-  
 » werkte  potten,  benevens  de  andere  door  zijne  kunstvlijt  voortge-  
 »bragte  voorwerpen,  gongs,  enz.  in  de  grot  van  een  zekeren  berg  
 »en  bewaakte  ze  daar  zorgvuldig.  Hij  trad  in  het  huwelijk  met  
 »Poetih  Onak  Manjang,  de  dochter  van  den  vorst  van  Madjapahit,  
 »en  verwekte  bij  haar  eenen  zoon,  Raden  Toenjong  genaamd.  On-  
 »derscheidene  onaangename  ondervindingen  deden  Ratoe  Tjampa  
 »besluiten  om  de  aarde  weder  te  verlaten  en  naar  zijn  vaderland,  
 »den  hemel,  terug  te  keeren.  Alvorens  echter  dit  voornemen  ten  
 »uitvoer  te  brengen,  maakte  hij  zijnen  zoon  bekend  met  de  holen  
 »van  den  b e rg,  in  welke  de  potten  enz.  waren  geborgen,  en  ver-  
 »maande  hem  die  zorgvuldig  te  bewaken.  De  onverschillige  zoon  
 » veronachtzaamde  intusscben  den  raad  zijns  vaders,  en  dientenge-  
 »volge  ontvlugtt’en  de  potten,  wapenen  en z .,  welke  men  niet  spoe-  
 »dig  genoeg  in  staat  was  vast  te  houden,  naar  alle  kanten.  Eenige  
 »stortt’en  zieh  in  zee  en  veranderden  in  eene  soort  van  visschen,  
 »Tampaha  genoemd;  andere  ontvlugtt’en  in  de  bosschen  en  veran-  
 »derden  aldaar  in  herten  en  zwijnen;  de wapens werden  tot  slangen,  
 »de  gongs  tot  schildpadden  enz.  Thans  kan  het  nog  gebeuren  dat  
 »een  gelukkig  jager  een  wild  velt,  dat  ontstaan  is  u it  een  zooda-  
 »nig  vat  en  welks  gedaante  gedurende  de  stuiptrekkingen  des  doods  
 »veranderd  wordt  in  die  van  den  oorspronkelijken  p o t...  Behalve  
 »de  door  het  Opperwezen  voortgebragte  aarde,  waaruit  deze  potten  
 »gevormd  zijn,  heeft  Ratoe  Tjampa  daarmede  nog  eenige  honderden  
 »talismans  vereenigd,  door  welke  de  eigenaar  met  allerhande  rijk-  
 »dommen  wordt  gezegend,  terwijl  hem  tevens  daardoor  het  bezit  
 »van  aanzien,  moed,  een  lang  leven,  huisselijk  geluk  enz.  verze-  
 »kerd  wordt  1).” 
 De  gewone  levenswijze  der  Dajaks  is  hoogst  eenvoudig.  De  ver-  
 deeling  van  den  arbeid,  eene  vrucht  der  beschaving,  is  hun  schier  
 geheel  onbekend.  Met  uitzondering  dergenen  die zieh  in  het Landak-  
 sche  aan  de  diamantgraverij  wijden  2),  vinden  bijna  allen op dezelfde 
 ’)  Schwaner  B .,  I ,  bl.  189.  
 )  Zie  D.  I ,  bl.  69  volgg.