
 
        
         
		Het  karakter  van  de  vrije  Dajaks  der  binnenlanden  schijnt  in  
 het  algemeen  nog  de  voorkeur  te  verdienen  boven  dat  der  stammen  
 die  met  de  strandvolken  in  aanraking  gekomen  en  door  hen  ver-  
 dru k t  zijn.  Ik  besluit  mij ne  karakterschets  van  dit  volk  met  de  
 getuigenis  door  eene  beschaafde  vrouw  —   waarschijnlijk  wel  de  
 eenige  die  immer Borneo’s  binnenlanden  bezocht —   omtrent  de  vrije  
 Dajaks  afgelegd.  » Ik  e rk e n ,”  zegt  Ida  Pfeifer,  »dat  ik  gaarne  nog  
 » langer  onder de vrije  Dajaks  vertoefd  had.  Ik  vond  ze  door en door  
 »e e rlijk ,,  goedhartig  en  bescheiden,  ja  ik  stel  ze  in  deze  opzigten  
 »boven  alle  volken,  die  ik  tot dusverre  leerde  kennen.  Ik   kon  alles  
 »open  laten  liggen  en  mij  uren  lang  verwij d e re n ,  zonder  ooit  het  
 »geringste  te  missen.  Somtijds  vroegen  zij  mij  om  he t  een  en  an-  
 »der  dat  hunne  begeerte  opwekte,  maar  waren  toch  ook  altijd  da-  
 »delijk  tevreden,  wanneer ik hun verklaarde  dat  ik het zelve behoefde.  
 »Nimmer  waren  zij  dringend  of  lästig.  Men  zal  mij  welligt  tegen-  
 »werpen  dat  het  koppensnellen  en  bewaren  der  schedels  ju is t  niet  
 »voor  hunne  goedhartigheid  p le it,  maar  men  houde  in  het  oog  dat  
 » dit  akelig  gebruik  slechts  een  gevolg  van  ruw  en  onwetend  bijge-  
 »loof is.  Ik  blijf  dus  bij  mijne  bewering,  waarvoor  ik  hunne  huis-  
 »selijke,  in  waarheid  patriarchale  levenswijze,  hunne  ingetogenheid,  
 »de  liefde  die  zij  voor  hunne  kinderen  koesteren  en  de  achting  die  
 »deze  aan  de  ouders  toedragen,  als  verdere  bewijzen  bijbreng  1).” 
 ')  Ida  Pfeifer’s  Zweite  Weltreise,  I ,   S.  116  f. 
 P la a t  I.