
 
        
         
		1826.  »kotnsten  van  het  Gouvernement  en  ook  die  der  vorsten  zijn  toe-  
 »genomen.  Met  naburige  kleine  vorsten  zijn  verbonden  aangegaan  
 »tot  bescherming  van  den  handel,  tot  tegengang  van  zeerooverijen  
 »en  betere  regeling  van  het  inlandsch  be stu u r,  waarbij  nimmer  
 »uit  het  oog  is  verloren  de  zoo  wenschelijke  zedelijke  beschaving  
 »van  de  Dajaksche  bevolking.  Onze  ambtenaren  op  die  kust  zijn  
 »echter  in  hunne  pogingen  aanmerkelijk  teruggezet  door  de  aan-  
 »houdende  weerspannigheid  van  de  Chinesche  bevolking  der  mijn-  
 » districten,  d ie,  meest  van  de  slecbtste  soort  en  gewoon  aan  een  
 »losbandig  en  eigendunkelijk  leven,  zieh  moeijelijk  aan  een  gere-  
 »geld  bestuur onderwerpt.  Het  is  noodzakelijk  geweest  die  bevolking  
 »eene  tuchtiging  te  doen  ondergaan.  Indien  zij  niet  spoedig  tot  
 »onderwerping  k om t,  zal  de  regering  nogmaals  krachtige  middelen  
 »moeten  bezigen.  Yolgens  de  jongste  berigten  schijnt  dat  muitziek  
 »volk  echter  tot  onderwerping  te  neigen.  Eenmaal  de  ru s t  onder  
 »hen  hersteld,  levert  de  Westkust  van  Borneo,  waaraan  vele  kos-  
 » ten  besteed  z ijn ,  goede  vooruitzigten  op”  1). 
 De  baron  van  der  Capellen  verliet  Batavia  den  2 aen  Februarij,  
 slechts  weinige  uren  voordat  de  Commissaris-Generaal  du  Bus  met  
 h et  fregat  Bellona  de  reede  dier  stad  bereikte  2).  Het  nieuwe  hoofd  
 des  bestuurs  had  alras  de  handen  vol  werk  om  aan  de  verschillende  
 punten  zijner  instructie  te  voldoen.  Natuurlijk  dat  eene  bezitting  
 van  zoo  ondergeschikt  belang  als  Borneo’s  Westkust  niet  in  de  
 eerste  plaats  zij ne  aandacht  trok  en  daardoor  de  status  quo  nog  
 eenige  maanden  bleef  voortduren,  gelukkig  ook  van  den  kant  der  
 Chinezen  door  geene  nieuwe  vijandelijkheden  gestoord.  Inlusschen  
 waren  niet  al  zijne  hervormingen  zonder  invloed  op  deze  gewesten. 
   Het  nieuwe  muntstelsel,  reeds  bij  publicatie  van  18   F ebruarij  
 3)  door  hem  afgekondigd,  deed  weihaast  zijne  kracht  ook  
 op  de  buitenbezittingen  gevoejen.  Het  is  hier  de  plaats  niet  om  
 dit  stelsel  in  zijn  geheelen  omvang  te  schetsen;  bij  eene  enkele  
 bepaling  moet  ik  echter  een  oogenblik  stilstaan.  Art.  6  schreef  
 voor  dat  de  in  Indie  in  omloop  zijnde  duiten ,  waarvan  tot  dus-  
 verre  1 2 0   een  gülden  hadden  uitgemaakt,  voortaan  tegen  100  voor  
 een  gülden  zouden  gangbaar  zijn.  Hiermede  werden  al  aanstonds  
 buitensporige  emissien  van  kopergeld  verbonden,  daar  de  gelden 
 ‘)  Mijer  1826,  bl.  187,  188.  
 s)  Mijer  1826,  bl.  206,  207.  
 s)  Staatsblad,  n°.  7. 
 door  den  heer  du  Bus  tot  stijving  der  Indische  kas medegebragt,  voor  i  
 een  belangrijk  deel  in  koper  bestonden.  Dit  was  het  begin  van  dat  
 noodlottige  kopersysteem,  ’t welk  zoovele  rampen  over  Indie  gebragt  
 en  tot  zoovele  onbillijkheden  aanleiding  gegeven  heeft.  ’t Is  bekend  
 dat  de  Commissaris-Generaal,  toen  hem  bij  zijne  komst  in  Indie  
 bleek,  hoezeer  de  regering  in  het  moederland  door  verkeerde  voor-  
 Stellingen  ten  aanzien  van  het  Indische  muntwezen  misleid  was,  
 aan  de  invoering  van  het  koperstelsel  slechts  met  weerzin  de  band  
 leende,  en  enkel  omdat  hij  zieh  door  zijne  instructie  gebonden  
 achtle  1).  Ik   vind  dan  ook  aangeteekend  dat  dit  stelsel  reeds  in  
 1 8 2 7   zijn  verderfelijken  invloed  op  den  handel  van  Borneo’s  Westkust  
 deed  gevoelen  2).  Intusschen  zou  eene  verdere  bespreking  de-  
 zer  aangelegenheid  hier  ongepast  wezen:  zij  behoort  in  eene  alge-  
 meene  geschiedenis  van  Nederlandsch  Indie  te  huis. 
 De  bezuinigingen,  door  den  Commissaris-Generaal  ingevoerd,  betroffen  
 niet  enkel  Java,  maar  vooral  ook  de  buitenbezittingen.  Om  
 den  geest  dezer  maatregelen  te  doen  k en n en ,  zal  de  aanhaling  der  
 volgende  woorden  u it  eene  circulaire  aan  de  hoofden  des  bestuurs  
 in  die  gewesten  toereikend  zijn.  »’t Zal  onnoodig  wezen  u   de  ver-  
 » wondering  voor  te  houden,  welke  bij  mij  ontstaan  is  bij  het  na-  
 »zien  der  begrootingen  van  de  buiten-etablissementen,  welker  be-  
 »houd  aan  het  Gouvernement  jaarlijks  zware  opofferingen  in  specie  
 » kost.  Geene  dezer  bezittingen  is  winstgevend  en  de  administratie-  
 »kosten,  welke  van  jaar  tot  ja a r  uitgebreider  worden,  doen  geene  
 »betere  toekomst  voorspellen.  Een  algemeene  geest  van  vergrooting  
 »en  uitbreiding  schijnt  het  oppergezag  in  die  gewesten  te  bezielen;  
 » en  alhoewel  sommige  der  gegeven  vooruitzigten  de  toekomst  gun-  
 »stiger  doen  inzien,  moet  ik ,  door  den  staat  der  zaken  gedrongen,  
 »deze  consideratien  ter  zijde  stellen  en  niets  anders  in  het  oog  
 »houden,  dan  het  dadelijk  herstel  eener  juiste  verhouding  tusseben  
 »de  uitgaven  en  inkomsten”  3). 
 In  dezen  geest  was  ook  het  besluit  van  den  Commissaris-Generaal  
 van  6  Julij  ontworpen,  waarbij  eene  nieuwe  organisatie  onzer 
 ')  Steijn  Parvd,  Geschiedenis  van  het  Munt-  en  Bankwezen  van  Ned.  
 IndiS,  bl.  107—118. 
 !)  Moors  Notices  of  the  Ind.  Archipel.,  p.  11;  vgl.  de  Stuers,  De  ves-  
 tiging  en  uitbreiding  der  Nederlanders  ter  Westkust  van  Sumatra,  D.  I,  
 bl.  117—121. 
 8)  De  Stuers,  a.  w.,  bl.  I l l ,   112.