
 
        
         
		m ij,  Djewata,  zoo  ik  u  ongelijk  aandoe;  maar  in  den  vroegen  morgen  
 zal  ik  mijn  vader  bidden  een  maaltijd  voor  u  te  bereiden.” 
 De  Djewata  scheen  hierin  genoegen  te  nemen.  Hij  riep  nog  een-  
 maal:  »past  op  het  v u u r ,”  en  verdween;  terwijl  bet  droomende  
 meisjeden  uitroep  »vergeef!  vergeef!”  luide  en  onder hevig  snikken  
 herhaalde,  totdat  zij  zelve  daardoor  wakker  werd  en  allen  die  in  
 de  nabijheid  waren  wekte.  Zij  verhaalde  aan  hären  vader wat  Djewata  
 Dirooh  begeerd  h ad ,  en  de  oude  verliet  zij ne  kamer  en  riep  
 door  het  slaan  op  de  keteboeng  de  mannen  bijeen  ,  om  te  raadple-  
 gen  over  hetgeen  hun  te  doen  stond.  Nog  was  de  dageraad  niet  
 aan  den  horizon  versehenen  ,  toen  reeds  in  den  raad  der  oudsten  
 besloten  was,  dienzelfden  dag  een  maaltijd  en  groote  offerande  voor  
 Djewata  Dirooh  te  bereiden. 
 Des  morgens  vroeg  Sing-oedjing  van  Müller  de  bidai  terug  op  
 welke  hij  geslapen  h ad ,  en  wijdde  die  op  nieuw  aan  den  Djewata.  
 Al  het  volk  der  kampong  verzamelde  zieh.  Sing-oedjing  keerde  zieh  
 naar  het  Oosten  en  plaatste  zieh  voor  de  offerande,  die  door  de  
 vrouwen  werd  aangedragen.  Zij  bestond  uit  een  hoofdschotel,  die  
 een  gebraden  hoen  met  gekookte  rijs t  en  suiker  benevens  een  
 schoteltje  met  bloed  bevatte,  en  op  een  grooten  metalen  gong  werd  
 gesteld;  verder  uit  een  schotel  met  r i js t,  een  met  gebak,  een  met  
 vruchten  en  een  met  een  gebraden  hoen  met  het  ingewand,  eenige  
 kleine  schoteis  met  sirih  en  pinang,  rijst  in  bamboezen,  een  barn-  
 boe  met  water  gevuld,  en  nog  een  schoteltje  met  bloed. 
 Nu  rigtte  de  oude  het  gelaat  naar  de  opgaande  z o n ,  en  schoon  
 het  offer  voor  Djewata  Dirooh  bestemd  w a s,  rigtte  hij  eerst  het  
 gebed  tot  Pangatoe,  den  oppersten  God  des  hemels,  dien  hij  aan-  
 sprak  als  Djewata  Matahari,  den  God  der  z o n ,  en  vergeving  vroeg  
 voor  wat  hij  dwalend  had  misdreven.  Daarop  wiesch  hij  zieh  han-  
 den  en  voeten  en  wierp  regt  van  zieh  af  eenig  water uit  den  bainboe  
 in  de  hoogte,  hetgeen  beteekende  dat  hij  Pangatoe  en  zijne  gemalin  
 Panita  de  handen  en  voeten  wiesch.  Toen  nam  hij  iets  van  het  
 bloed  dat  bij  den  hoofdschotel  behoorde, en  vermengde  het  met  rijs t,  
 waarop  hij  het  regt  voor  zieh  u it  in  de  lucht  wierp.  Daarna  kneep  
 hij  een  stukje  van  het  hoen  af,  dat  hij  regts  van  zieh  af  in  de  
 hoogte  wierp,  onder  het  uitspreken  der  beden:  »Djewata  schenk 
 mij  en  allen  van  mijn  stam  een  lang  leven,  maak  ons  rijk  en  geef  
 dat  wij  nimmer  aan  goede  rijs t  gebrek  hebben”  en  dergelijke. 
 Yervolgens  offerde  hij  eenige  slukjes  van  den  inhoud  der  andere 
 scliotels,  met  de  ingewanden  vermengd,  en  smeekte  Pangatoe  voor  
 zieh  en  zijne  onderhoorigen  om  voorspoed  op  al  hunue  onderne-  
 mingen,  waarbij  ook  bijzonder  aan  het  koppensnellen  gedacht  werd. 
 Onder  het  offeren  van  vruchten  ,  het  wasschen  zijner  handen  en  
 het  herhaald  in  de  hoogte  werpen  van  water  uit  den  bamboe,  rigtte  
 hÖ  eindelijk  een  vierde  gebed  aan  Pangatoe  en  P a n ita ,  om  beider  
 zegen  af  te  smeeken  voor  de  nabijgelegene,  hem  mede  als  hoofd  
 erkennende  Dajaksche  kampongs,  voor  de  Hollandsche  Compagnie,  
 den  Sultan  van  Sambas  en  de  kongsies  der  Chinezen. 
 Nu  kwam  de  beurt  aan  den  berggeest  Djewata  Dirooh,  voorwien  
 het  afzonderlijk  schoteltje  met  bloed  was  bestemd.  De  oude  mengde  
 den  inhoud  met  gekookte  rijs t  en  wierp  dien  daarop  regts  van  zieh  
 in  de  lu c h t,  onder  het  uitspreken  der  woorden:  »o  Djewata  Pa-  
 mangkat!  zie  dit  bied  ik  u  aan  u it  een  zuiver  hart.  Maak  mij  
 niet  ziek  omdat  mijn  volk  uwe  boomen  gekapt  heeft.  Het  is  mij ne  
 schuld  dat  gij  naar  de  lagere  plaatsen  verhuizen  m o e t,  waar  wij  
 menschen  wonen.  o Djewata!  bezoek  mij  niet  met  de  koerab,  laat  
 mij ne  varkens  niet  sterven,  laat  geen  ongedierte  mijnen  oogst  ver-  
 n ie le n !” 
 Hij  rigtte  verder  een  gebed  aan  Panghitang,  den  Djewata  der  
 maan,  en  zijne  gemalin  Panghira,  en  deed  eene  offerande  van  sirih  
 en  pinang  aan  Djewata  Bari,  den  Eskulaap  der  Dajaks.  Een  stukje  
 van  het  h a rt  van  een  der  hoenders  wreef  hij  fijn  tusschen  zijne  
 vingers,  waarop  hij  het  strooide  op  het  hoofd  van  zijne  kinderen,  
 onder  het  aanroepen  van  Djewata  Samangha,  opdat  bij  hun  aange-  
 name  droomen  zou  verleenen,  en  hun  de  plaatsen  openbaren  waar  
 nog  onbekende  Djewata’s  mogten  wonen.  Aan  de broeders  van  Djewata  
 Dirooh,  de  Djewata’s  der  heuvelen  Kalembouw  en  Peniboeng-  
 an  x) ,  en  aan  den  Djewata  der  Sambas-rivier,  die  tusschen  deze  beide  
 door  naar  zee  stroorat,  was  zijne  volgende  bede  g e rig t,  terwijl  hij  
 besloot  met  een  offer aan  de  Djewata’s  der  verschillende  bergen  van  
 Sinkawang,  aan  wier  hellingen  zijne  voorvaderen  gewoond  en  sedert  
 veertien  geslachten  als  hoofden  der  Dajaks  geregeerd  hadden  2). 
 Dit  verhaal  verspreidt  meer  licht  over  de  godsdienst  van  de  
 Dajaks  der  Westkust,  dan  alles  wat  door  anderen  daarover  werd  
 medegedeeld.  Het  blijkt  daaruit  dat  zij  de  krachten  der  natuur 
 *)  Zie  D.  I ,   bl.  96. 
 ’ )  Millies,  bl.  216—221.  
 II.