
 
        
         
		1823.  de  handelingeri  van  beide  laatstgenoemde  ambtenaren  ,  ter  gelegen-  
 heid  van  den  pennestrijd  over  de  vestiging  van  Sir  James  ßrooke  
 te  Serawak  en  de  bezetting  van  Laboean  door de  Britten,  vaak  zijn  
 te r  sprake  gebragt,  schijnen  de  pogingen  reeds  in  1823  door  den  
 beer  Tobias  aangewend,  schier  geheel  in  vergetelheid  geraakt  te  
 z i jn ,  niettegenstaande  een  verslag  van  de  toenmalige  zending  door  
 den  druk  is  publiek  gemaakt  x). 
 E r  is  nog  eene  andere  reden  die  mij  noopt  tot  eene  uitvoerige  
 vermelding  der  zending  naar  ßroenei:  zij  is  gelegen  in  den  per-  
 soon  aan  wien  zij  werd  opgedragen,  een  op  Borneo  geboren  
 A rab ie r,  reeds  vroeger  in  mijn  geschiedverhaal  vermeld  2) ,  maar  
 dien  ik  hier  ter  plaatse  wat  nader  wil  doen  kennen. 
 Pangeran  Seijid  Hasan  ibn  Omar  el-Habasji  was  afkomstig  van  
 Pontianak  en  met  eene  dochter  van  den  Sultan  van  dat  rijk   ge-  
 h uwd;  hij  hield  echter  gewoonlijk  zijn  verblijf  te  Soerabaja  op  
 Java  en  had  zieh  op  dat  eiland i  waar  hij  reeds  sedert  20   jaren  
 als  handelaar  bekend  was,  door  zijne  bekwaamheid,  schranderheid,  
 eerlijkheid  en  günstige  gezindheid  ten  aanzien  van  het  Nederland-  
 sche  Gouvernement,  de  algemeene  achting  verworven.  In  1820  
 had  het  Gouvernement  voor  het  ee rst,  en  met  uitstekend  gevolg,  
 de  hulp  zijner  kennis  en  ervaring  ingeroepen.  E r  heerschte  toen  
 op  Jaya  eene  noodlottige  schaarscbte  van  zout,  en  men  wilde  be-  
 proeven  door  den  aanvoer  van  eenige  ladingen  Siameesch  zout  
 eenigzins  in  het  gebrek  te  voorzien.  Aan  de  commissie  te  dien  einde  
 naar  Siam  gezonden,  werd  Seijid  Hasan  toegevoegd,  en  hij  bewees  
 bij  die  gelegenheid  gewigtige  diensten.  In  18 2 2   oordeelde  de  Gou-  
 verneur-Generaal  het  wenschelijk,  tot  bevestiging  der  goede  ver-  
 standhouding  met  het  rijk  van  Siam,  een  afgezant  met een  brief  en  
 eenige  geschenken  derwaarts  te  zenden.  Seijid  Hasan  werd  met  
 deze  eervolle  taak  belast,  na  vooraf  door  den  Gouverneur-Generaal  
 met  een  ridderkruis  te  zijn  versierd.  Hij  kwam  den  tweeden  November  
 ter  reede  van  Bangkok,  vergezeld  van  zijnen  secretaris,  
 Abdoe’llah  ibn  Mohammed  el-Mitsri,  een  ander  bekwaam  inlander  
 van  Arabische  afkomst  en  van  Palembang  geboortig.  De  Sultan  van  
 Siam  was  toen  ter  tijd  zeer  ontstemd  door  de  hooge  eischen  
 van  den  Britschen  afgezant  Crawfurd,  die  vier  maanden  te  vo-  
 ren  zijne  residentie  verlaten  h a d ,  zonder  dat  hij  hem  een  af- 
 *)  Roorda  van  Eysinga,  bl.  1—23.  Vgl.  hierboven  bl.  83,  noot. 
 *j  Boven,  bl.  9. 
 scheidsgehoor  of  de  inwilliging  van  ook  maar  een  enkel  zijner  1823.  
 verzoeken  had  willen  verleenen;  e n ,  voor  de  wraak  der  Britten  
 beducht,  was  hij  bezig  sterklen  en  batterijen  in  zijn  land  te  
 doen  opwerpen.  Onder  deze  omstandigheden  was  hem  de  aangebo-  
 den  vriendschap  van  het  Nederlandsch  Gouvernement  te  meer  wel-  
 kom.  Hij  verzekerde  onzen  afgezant  van  zijne  goede  gezindheid,  
 ten  blijke  waarvan  hij  beloofde  ook  van  zijne  zijde  een  gezant-  
 schap  naar  Java  te  zenden,  dat  werkelijk  in  de  eerste  helft  van  
 1823  aldaar  verscheen  1).  Inmiddels  was  Seijid  Hasan,  kort  na  
 zijne  terugkomst  van  Bangkok,  vermoedelijk om  handelszaken,  naar  
 Sambas  gekomen,  waar  de  Commissaris  Tobias  hem  uitnoodigde  
 de  beoogde  zending  naar  Broenei  op  zieh  te  nemen,  waarin  hij  
 gereedelijk  toestemde. 
 Ofschoon  de  door  mij  geraadpleegde  stukken  geen  licht  versprei-  
 den  over  de  redenen  die  den  Commissaris  noopten  de  zending  naar  
 Broenei  liever  aan  een  inlandsch  afgevaardigde  dan  aan  een  Euro-  
 peesch  ambtenaar  toe  te  vertrouwen,  schijnt  het  niet  moeijelijk  die  
 te  gissen.  Het  personeel  waarover  hij  te  beschikken  had  ,  was  zeer  
 b ep e rk t,  en  bij  de  zeer  twijfelachtige  gezindheden  van  den  Sultan  
 van  Broenei,  zou  de  zending  van  een  Europeaan  met  groote  geva-  
 ren  voor  zijne  persoonlijke  veiligheid  zijn  gepaard  geweest  en  mis-  
 schien  de  waardigheid  van  het  Gouvernement  te  ligt  hebben  prijs  
 gegeven.  Daarenboven  was  Seijid  Hasan  voor  zijne  taak  uitmun-  
 tend  berekend,  en  kon  men  zieh  evenzeer  op  zijne  trouw  en  be-  
 dachtzaamheid,  als  op  zijne  kennis  en  ervaring  verlaten.  De  heer  
 Earl,  die  in  18 3 2   een  zijner  vrienden  op  een  bezoek bij  Seijid Hasan  
 te  Soerabaja  vergezelde,  geeft  ons  van  zijn  persoon  de  volgende  
 beschrijving:  »Seijid  Hasan  wordt  voor  den  rijksten  koopman  en  
 » scheepseigenaar  des  eilands  gehouden.  Zijn  huis  en  e r f ,  aan  den  
 »oever  der  rivier  gelegen,  waren  zeer  uitgestrekt,  maar  zijne  
 »huisselijke  in rig tin g en ,  gelijk  bij  al  zijne  landgenoolen,  op 
 *)  Mijer,  1822  en  1823,  bl.  188,  189,  v.  Hoevell,  T.  v.  N. I.,  Jaarg. 
 V II,  D.  I I ,  bl.  192,  193.  Laatstgenoemde  spreekt  aldaar  van  eene  ge-  
 schiedenis  der  Köningen  van  Siam  door  Abdoe’llah  el-Mitsri  in  het  Ma-  
 leisch  opgesteld;  de  bij zonder heden  over  Siam,  voorkomende  bij  Roorda  van  
 Eysinga,  Verschillende  reizen  en  lotgevallen,  D.  IV ,  bl.  46—6 1 ,  zijn  
 hoogstwaarschijnlijk  uit  dit  stuk  geput,  gelijk  hetgeen  aldaar  bl.  61—68  
 volgt  ongetwijfeld  ontleend  is  uit  het  rapport  van  Seijid Hasan,  wiens  naam  
 echter  nergens  genoemd  wordt.  Met  hetgeen  daar  over  de  zending  van  
 Crawfurd  naar  Siam  gelezen  wordt,  vergelijke  men  Finlayson,  Zending  
 naar. Siam  en  Hud,  vooral  D.  I I ,  bl.  11—20  der  Holl.  vert.