
 
        
         
		1818.  schooner Calypso,  gekommandeerd  door  den  luitenant ter  zee Olijve  !)  
 Hij  had  in  la s t,  alvorens  zieh  naar  Borneo  te  begeven,  Palem-  
 bang  aan  te  doen,  en  aldaar  omtrent  de  op  Borneo  te  sluilen  
 conlracten  raad  en  inlichting  in  te  winnen  bij  den  Commissaris  
 voor  dat  r ijk ,  den  heer  H.  W.  Muntinghe,  die  den  2 5 st“   Junij  
 te  voren  met  den  Sultan  van  Palembang  eene  voor  het Nederlandsch  
 Gouvernement  zeer  voordeelige  overeenkomst  had  gesloten.  Het  was  
 derhalve  Toor  den  heer  Nahuys,  toen  hij  den  3 d™  December  in  den  
 mond  der  Soensang-rivier  was  ten  anker  gekomen,  geene  geringe  
 teleurstelling,  te  vernemen  dat  de  heer  Muntinghe  zieh  op  grooten  
 afstand  van  de  hoofdplaats  in  de  binnenlanden  bevond  ,  ten  einde  
 de  schending  van  ons  grondgebied  door  de  Engelschen  van  de  zijde  
 van  Benkoelen  tegen  te  gaan.  De  beer  Nahuys  was  nuy  verpligt  
 zieh  te  bepalen  tot  de  lezing  van  het  contract  en  de  verder  tus-  
 sclien  den  heer  Muntinghe  en  den  Sultan  gewisselde  stukken,  die  
 hem  door  den  waarnemenden  gezaghebber  te  Palembang  op  vertoon  
 zijner  instructie  werden  te r  visie  gegeven.  Met  den  heer  Muntinghe  
 zelven  kon  hij  zieh  alleen  schriftelijk  over  het  oogmerk  
 zijner  komst  onderhouden,  en  wegens  de  moeijelijkheid  der  communication  
 ontving  hij  diens  antwoord  eerst  den  1 5 den  Decemb 
 e r,  toen  h ij,  vreezende  voor  langer  oponthoud  dan  de  aange-  
 legenheden  van  Borneo  veroorloofden,  reeds  naar  den  mond  der  
 rivier  was  teruggekeerd.  De  heer  Muntinghe,  met  den  stand  der  
 zaken  op  Borneo  onbekend,  moest  zieh  tot  zeer  algemeene  raad-  
 gevingen  bepalen;  de  drie  grondstellingen  e c h te r,  die  hij  den  
 heer  Nahuys  bij  alle  onderhandelingen  met  de  inlandsche  vorsten  
 te r  inachtneming  aanbeval,  doen  hem  te  veel  eer  aan,  dan  dat  
 ik   ze  hier  onvermeld  zou  laten.  De  eerste  stelling  is  dat  wij  
 Nederlanders  bij  al  onze  maatregelen  in  Indie  geen  zegen  of  geluk  
 konden  verwachten,  indien  zij  niet  beoogden  de  welvaart  en  be-  
 schaving  der  bevolking  van  den  Archipel  te  bevorderen;  de  tweede  
 dat  het  zekerste  middel  oin  dit  doel  te  bereiken,  daarin  bestond  
 dat  de  ijzeren  scepter,  door  de  inlandsche  vorsten  gevoerd,  niet  
 door  geweld  en  ten  koste  van  bloed,  maar  door  voorzigtig  beleid  
 n it  hunne  handen  genomen  of  althans  verkort  werd,  om  door  een  
 zacht  en  verlieht  bestuur  van  onze  zijde  te  worden  vervangen;  de  
 derde  dat  het  geldelijk  belang  van  he t  Gouvernement  ook  het  best 
 ')  Mijer  1817  en  1818,  bl.  370. 
 op  deze  wijze  kon  behartigd  worden,  dewijl  het  zeker  is  d a t,  op  1818.  
 den  duur  a lth an s,  eene  wel  bestuurde  bevolking  door  billijke  be-  
 lastingen  veel  meer  zal  opbrengen,  dan  door  geweld  en  onderdruk-  
 king  een  hoop  armzalige  slaven  kan  worden  afgeperst.  In  het  
 bijzonder  drukte  nog  de  heer  Muntinghe  den  Commissaris  voor  
 Borneo  de  zorg  voor  de  arme  onderdrukte  Dajaks  op  het  h a r t,  en  
 gaf  zijn  vertrouwen  te  kennen  dat  hij  zieh  door  hunne  barbaar-  
 sche  gewoonten  niet  zou  laten  afschrikken  van  de  poging  om  hen  
 in  de  weldaden  der  beschaving  te  doen  deelen.  Ofschoon  de  heer  
 Muntinghe  de  hoop  uitdrukte  dat  de  Commissaris  voor  Borneo  
 hem  tot  nader  overleg  in  de  binnenlanden  zou  kunnen  bezoeken,  
 achtte  de  heer  Nahuys  dit  wegens  den  door  zijne  instructiën  ge-  
 vorderden  spoed  en  de  vrees  voor  ongunstiger  saizoen  ongeraden,  
 en  na  de  bekomen  inlichtingen  ook  niet  meer  volstrekt  noodig.  Hij  
 vervolgde  dus  onmiddellijk  zijne  re is ,  maar  ondervond  reeds  nu  
 zoozeer  de  kracht  der  in  dit  jaargetijde  heerschende  noord-westen-  
 winden,  dat  hij  eerst  den  2 6 sten  December  ter  reede  van  Pontianak  
 ten  anker  kwam.  Nog  denzelfden  dag  gaf  hij  den  heer  van  Boek-  
 holtz  kennis  van  zijne  komst,  met  overlegging  van  het  besluit  der  
 hooge  regering  van  10  November,  waarbij  hij  tot  zijn  opvolger  
 werd  benoemd.  Den  2 7 sten  vervolgde  hij  zijne  reis  naar  de  hoofdp 
 laats,  en  reeds  des  anderen  daags  liet  hij  zieh  des  morgens  door  
 den  aftredenden  Commissaris  aan  den  Sultan  voorstellen,  aauvaardde  
 des  middags  het  gezag,  nam  onmiddellijk  daarop  eene  reeks  van  
 besluiten  tot  regeling  van  het  lot  en  de  taak  der  civiele  ambtena-  
 ren  van  het é tablissement,  waarvan  de  belangrijkste  den  heer 
 Hartmann  definitief  tot  civiel  gezaghebber  te  Pontianak,  op  een  
 traktement  van  /'S 0 0   ’s m a an d s,  benoemden  en  eene  instructie  
 voor  hem  vaststelden,  en  onderhield  zieh  nog  denzelfden  avond  in  
 een  vertrouwelijk  gesprék  met  den  Sultan  over  de  grondslagen  van  
 het  te  sluilen  co n tra c t,  waarnaar  deze,  hetzij  uit  overtuiging  of  uit  
 politiek,  thans  evenzeer  als  de  Commissaris  scheen  te  verlangen  1). 
 Een  der  eerste  punten  waarbij  de  heer  Nahuys  zijne  aandacht  1819.  
 bepaalde,  was de  post  door  zijn  voorganger  te  Landak  gevestigd. 
 Den  luitenant  Vos,  die  aldaar  het  garnizoen  kommandeerde,  maar 
 door  den  heer  van  Boekholtz  tevens  met  het  civiel  gezag  was  be- 
 ’)  Afgaande  brieven  van  den  Commissaris Nahuys  van  3  tot  29 December, 
   benevens  antwoord  van  den  heer  Muntinghe  (HS.), Besluiten  van  den  
 Commissaris  Nahuys  van  28  Dec.,  n<>.  1—6  (HS.) 
 II.  ’  3