
 
        
         
		ZEVENDE  HOOFDSTUK. 
 De  heer  G.  Maller  maakt  rich  gereed  tot  zijn  togt  naar  het  land  der  
 Kajans.  —  Woonplaatsen  ,  stammen  en  opperhoofden  der  Kajans.  —  De  Ka-  
 jans  in  de  binnenlanden  van  Redjang.  —  Muller  neemt  de  kosten  op  tot  
 aan  de  monding  der  Redjang-rivier.  —  Het  eiland  Serasan.  —  Ontmoeting  
 voor  den  mond  der  Redjang.  —  Muller  ziet  zieh  genoodzaakt  onverrigter  zake  
 naar  Sambas  terng  te  keeren.  —  Hij  neemt  de  kästen  van  Sambas  tot  Ponti-  
 anak  op.  —  Zijne  eerste  reis  längs  de  Kapoeas.  —  Zijn  verblijf  onder  de  
 Kajans.  —  Zeden  en  gewoonten  der  Kajans:  tatoeeren,  oor-  en  andere  lijf-  
 sieraden ,  wapenen ,  ijzersmelterijen  ,  muzijk-instrumenten,  woningen  ,  levens-  
 wijze,  plegtige  vriendschaps-verbonden,  hnwelijken,  behandeling  der  lijken,  
 godsdienstbegrippen.  —  Mullers  terugtogt.  —  Zijne  tweede  reis  längs  de  Kapoeas. 
   —  Zijn  vertrek  naar  Java  en  verblijf  aldaar.  —  Zijne  zending  naar  
 Koetei.  —-  Hij  dringt  längs  de  Koetei-rivier  in  de  binnenlanden  van  Borneo  
 door.  —  De  Poenans  en  Manketans.  —  Moord  aan  Muller  gepleegd.  —  Ver-  
 scbillendc  berigten  en  vermoedens  omtrent  zijn  niteinde. 
 Ons  verhaal  keert  thans  terug  tot  de  verrigtingen  van  den  heer  
 Muller,  die,  na  zijn  bezoek  te  Matan,  Simpang  en  Koeboe,  in  January  
 18 2 3   naar  Sambas  terugkeerde,  otn  daar  het  geschikte  tijdstip  
 voor  den  voorgeuotnen  togt  naar  de  Kajans  af  te  wachten.  In  den  
 aanvang  vond  h ij,  wegens  het  verergerd  aanzien  van  de  zaken  der  
 Chinezen  ,  geene  vaartuigen  voor  deze  onderneming  beschikbaar,  en  
 eerst  toen  in  de  maand  Mei  de  kongsie  Tai-kong  zieh  onderworpen  
 had,  mögt  Muller  hoop  voeden  dat  hij  tot  het  volvoeren  van  den  
 last,  hem  door  den  Gouverneur-Generaal  opgedragen,  spoedig  zou  
 worden  in  staat  gesteld. 
 Ook  nu  evenwel  namen  zijne  teleurstellingen  nog  geen  einde,  en  
 de  resident,  door  andere  gewigtige  zaken  bezig  gehouden,  betoonde  
 in  het  bevorderen  dezer  onderneming  niet  al  den  ijv e r,  dien  de  
 voortvarende  Muller  meende  te  mögen  verwachten.  Deze  hegon  
 te  gelooven  dat  men  hem  opzeltelijk  moeijelijkheden  in  den  weg  
 legde  en  zijne  geheele  onderneming  zocht  te  verijdelen.  Het  meest 
 smartte  hem  dat  hem  eene  begeleiding  van  5  of  6  Europesche  sol-  1823.  
 daten  geweigerd  werd,  op  welke  hij  den  hoogsten  prijs  stelde,  
 daar  hij  de  Maleijers  niet  in  staat  achtte  om  behoorlijk  op  hunnen  
 post  te  waken.  Eindelijk, was  bepaald  dat  de  vaartuigen  den  1 9 d™ 
 Junij  moesten  gereed  zijn.  Zij  bestonden  in  eene  kanonneerboot,  
 onder  bevel  van  Jonker  Banzen,  met  25  matrozen,  waaronder  drie  
 Europeanen  en  de  overigen  Javanen,  en  vier  praauwen  te  zamen  
 met  ongeveer  80  Maleijers  bemand.  Op  een  der  vaartuigen  bevond  
 zieh  de  heer  Müller  met  een Ghineschen  timmerman  en  zes  mijnwer-  
 kers  van  dezelfde  n a tie ,  op  eene  andere  de  broeder  des  S u lta n s ,  Pa-  
 ngeran  Anom,  die  thans  de  uitrusting  ontzagwekkend  genoeg  schijnt  
 geoordeeld  te  hebben  om  zijne  vroegere  bezwaren  te  overwinnen  l ). 
 De  beide  overige  praauwen  behoorden  tot  de  flottilje  van  den  Majoor  
 Radja  Akil,  die  echter  den  togt  niet  in  persoon  medemaakte.  De  wa-  
 pening  dezer  inlandsche  vaartuigen,  en  nog meer  de  daarop  geoefende  
 tu c h t,  waren  zoo  gebrekkig,  dat  de  heer  Müller  er  zieh  weinig  n u t  
 van  durfde  beloven,  en  den  togt  aanvaardde  onder  een  somber voor-  
 gevoel  dat  het  doel  nimmer  zou  bereikt  worden  2). 
 Toen  de  dag  des  vertreks  daar  was,  bleek  het  dat  de  inlandsche  
 vaartuigen  met  hunne  uitrusting  nog  niet  gereed  waren,  en  
 dat  de  Pangeran  zijn  volk  nog  moest  bijeenbrengen  en  eenige  bij-  
 geloovige  ceremonien  verrigten,  zonder  welke  hij  het  niet  wagen  
 durfde  den  togt  te  ondernemen.  Den  23 sten  voer  de  Pangeran  de  
 kleine  Sambas-rivier  op  tot  aan  eene  plaats  waar  een  hem  toebe-  
 hoorend  rijstveld  gelegen  was.  Hier  werden,  bij  een  grooten  Ban-  
 dara-boom,  allerlei  plegtigheden  verrigt  en  zelfs  een  ofFer  aan  de  
 kaaimans  gebragt,  die  zieh  in  de  rivier  ophouden.  Soortgelijke  
 plegtigheden  werden  vervolgens  ook  bij  den  kraton  des  Sultans  
 herhaald  om  den  invloed  der  booze  geesten  te  weren,  en  deze  vorst  
 ging  zelf  daarbij  voor.  Müller  verloor  zijn  geduld  en  zakte  den  
 2 7 sten  af  naar  Pamangkat  aan  den  mond  der  r iv ie r ,  om  daar  den  
 Pangeran  Anom  af  te  wachten,  die  nog  een  deel  van  zijn  volk 
 ')  Ygl.  boven,  bl.  147,  148.  De  beer  Muller  noemt  dezen  prins  steeds  
 Pangeran  Anom,  maar  hij  sebijnt  dezelfde  te  zijn  als  de  Pangeran  Ban-  
 dhara.  Uit  van  Grave  HS.  I ,  bl.  18,  blijkt  toch  dat  de  Pangeran  Ban-  
 dhara  tot half Augustus  van  Sambas  afwezig  was  en  toen  ziek  terugkeerde.  
 Deze  tijdsbepaling  komt  met het  tijdstip  der  terugkomst  van  den  heer  Muller  
 te  Sambas  overeen.  
 s)  Blume,  bl.  122—128.