
 
        
         
		1826.  van  Muller  als  van  zijne  reisgenooten,'  en  daaronder  al  zijne  
 papieren,  kaarten  en  documenten  in  bezit.  Een  gouden  horologie,  
 een  sextant  en  enkele  andere  voorwerpen,  die  aan  Muller  hadden  
 toebehoord,  wist  Dalton  in  banden  te  krijgen  en  werden  door 
 h em ,  tegen  vergoeding  zijner  u itsch o tten ,  aan  den  resident  van 
 Riouw  overgegeven.  Deze  artikelen  werden  la te r,  met  eenige  schet-  
 sen  en  aanteekeningen  door  Muller  op  vroegere  togten  gemaakt,  
 door  tusschenkomst  van  het  Gouvernement  aan  de  familie  des  ver-  
 moorden  ter  hand  gesteld.  Dat  Muller  buiten  het  gebied  van  
 Koetei  aan  de  oevers  der  Kapoeas  was  omgebragt,  achtle  Dalton  
 onwaarschijnlijk,  in  weerwil  der  stellige  verzekeringen  van  den  
 Sultan ;  daar  het  evenwel  door  de  berigten  van  Pa-rasima  en  door  
 latere  onderzoekingen  is  bevestigd,  moet  men  aannemen  dat  de  
 sluwe  Maleijer,  ten  einde  alle  verdenking  te  beter  van  zieh  af  te  
 weren  en  de verdiende  tuchtiging  te  ontduiken, zijne  handlangers 
 gelast  heeft  voor  het  volvoeren  der  gruweldaad he t  tijdstip  af  te 
 wa ch ten ,  waarop  Muller  met  zijne  volgelinged  vreemd  grondgebied  
 zou  hebben  betreden  1). 
 J)  Dalton,  p.  62—66,  E.  Muller,  bl.  188—191,  Blume,  169,  170,  
 von  Kessel,  bl.  200.  De  heer  Hageman  wil,  t.  a.  p.,  bl.  493,  den  Sultan  
 van Koetei  vrijspreken,  en  zegt  dat  deze  vor st,  die  den  naam  droeg  van  
 Mohammed  Tsalihoe’d-din  en  in  1845  na  eene  lange  regering  overleed,  
 steeds  als  welgezind  jegens  het  Gouvernement  beschouwd  werd;  dat  de  
 Penhengs  en  Poenans  te  zeer  onafhankelijk  zijn  van  den  Sultan,  dan  dat  
 men  hen  als  de  uitvoerders  zijner  bevelen  beschouwen  kan;  en  dat  de  heb-  
 zucht  der  landzaten,  twisten  tusschen  Mullers  medgezellen,  en  diens  eigen  
 opgewonden  en  ligt  tot  drift  vervoerde  geaardheid  de  gereede  verklaring  
 geven  van  de  ramp hem  wedervaren.  Hiertegen  voer  ik  aan  dat  de  Sultan  
 van  Koetei  weinig  in  de  gelegenheid  geweest  is  zijne  goede  gezindheid  
 jegens het Gouvernement te doen blijken,  ’t welk zieh na  den  dood  van Muller  
 tot  1844  volstrekt  niet  met  Koetei  bemoeide,  en  dat  hij  zieh  in  dat  jaar  
 zonder  tegenstand  aan  een  nieuw  contract  onderwierp,  is  zeer  verklaarbaar  
 uit  de  omstandigheden,  die  ik  in  de  Inleiding,  bl.  LXXIV  en LXXV,  heb  
 medegedeeld.  Uit  de  berigten  van  Dalton,  von  Dewall  en  anderen  is  het  
 verder  volkomen  duidelijk  dat  de  Kajansche  hoofden  in  eenige  betrekking  
 staan  tot  den  Sultan  van  Koetei  en  zijn  gezag  tot  zekere  hoogte  erkennen;  
 terwijl  eindelijk  de  getuigenissen  die  Schwaner  (T.  N.  I . ,  bl.  143,  _144)  
 uit  den  mond  der  inboorlingen  vernam,  aangaande  den  günstigen  indruk  
 algemeen  door  Muller  te  weeg  gebragt  en  de  genegenheid  die  hij  wist  te  
 wekken,  het,  anders  misschien  niet  geheel  ongegronde  vermoeden  afwijzen,  
 dat  zijn  eigen  onstuimig  karakter  de  oorzaak  van  zijn  onheil  geweest  is.  
 De  heer  Earl,  p.  130,  131,  van  den  dood  van  Muller  sprekende,  zegt:  
 // The  party  met with  the  fate,  which  must  inevitably  befall  exploring  ex-  
 // peditions  sent  by  the  Dutch  into  the  countries  not  immediately  under their 
 Dit  was  het  treurig  uiteinde  van  den  stoutmoedigen  onderzoeker  1826.  
 van  Borneo’s  binnenlanden,  een  man  die  een  beter  lot  waardig  was,  
 gelijk  zijne  zaak  een  beleren  uitslag  verdiend  had.  De  heer  Schwan 
 e r,  die  in  1 8 4 7   de  omstandigheden  van  zijnen  dood  naspoorde,  
 ontving  de  stelligste  verzekeringen  dat  zijn  schedel  nog  zorgvuldig  
 bewaard  werd,  maar  kon  dien  in  weerwil  der  aanbieding  van  aan-  
 zienlijke  geldsommen  niet  magtig  worden  1).  Maar  gedurende  eene  
 lange  reeks  van  jaren  was  een  Engelschman  de  eenige  die  pogin-  
 gen  in  het  werk  stelde  om  het  lot  van  Müller  u it  te  vorschen  ,  
 en  schoon  men  door  Dalton  niet  slechts  den  vermoedelijken  bewer-  
 ker  van  den  moord  leerde  kennen,  maar  ook  de  zekerheid  erlangde  
 dat  zijne  kostbare  verzamelingen  zieh  nog  in  handen  van  den  Sultan  
 van  Koetei  bevonden,  bleven  zijne  moordenaars  ongestraft  en  
 werd  geene  enkele  poging  beproefd  om  zijne  nagelaten  papieren  
 voor  de  wetenschap  te  redden.  De  ongewroken  h o o n ,  den  Neder-  
 landschen  naam  aangedaan,  kleurt  nog  na  30  jaren  onze wang  met  
 h et  rood  van  verontwaardiging  en  schaamte.  Doch  hoe  groot  onze  
 sm art  daarover  wezen  möge,  onverklaarbaar  is  de  onverschilligheid  
 niet.  Toen  Müllers  lot  bekend  w e rd ,  was  op  Java  reeds  een  vrees-  
 selijke  oorlog  ontbrand,  die  de  inspanning  aller  beschikbare  krachten  
 vorderde,  en  de  baron  van  der  Capellen  had  de  teugels  des  
 bewinds  reeds  aan  den  Commissaris-Generaal  du  Bus  overgegeven,  
 uitgezonden  met  den  uitdrukkelijken  last  om  in  alle  takken  der  
 Indische  administratie  de  meest  mogelijke  bezuiniging  in  te  voeren. 
 De  groothartigheid  en  liefde  voor  de  wetenschap,  d ie ,  in  weerwil  
 van  sotnrnige  misslagen,  het  bestuur  van  den  baron  van  der  Capellen  
 bezield  hadden,  waren  uit  de  raadslagen  der  beheerschers  
 van  Indie  geweken,  en  Borneo  moest  het  weldra  ook  in  andere  op-  
 zigten  ondervinden,  dat  de  beginselen  der  voormalige  Compagnie  
 op  nieuw  het  rigtsnoer  der  Nederlandsche  staatkunde  in  den  Indischen  
 Archipel  geworden  waren. 
 //subjection  and in which  the  fame  of their  deeds  has  arrived  before  them.”  
 Hoe  zegevierend  zou  men  deze smadelijke  woorden kunnen terugkaatsen door  
 te  wijzen  op  het  lot  van  den  Engelschman Murray,  die  30 jaren na Muller  
 op  de  rivier  van  Koetei  vermoord  werd.  Zie  Inleiding,  bl.  Lxxrv. 
 ')  Schwaner  T.  N.  I.,  bl.  147,  148.  Volgens  den heer  von Kessel,  bl.  
 201,  wordt  de  schedel  van  Muller  bewaard  in  de  kampong  G’neen  aan  de  
 Boengha,  in  welker  nabijheid  hij  werd  omgebragt.