
 
        
         
		1823.  Na  verloop  van  drie  dagen  kwain  weder  een  zendeling  van  den  
 Sultan  aan  boord  der  Mastora,  gevolgd  door  vijf  vaarlui^en,  naar  
 ’s lands  wijze  getuigd  en  opgesierd,  en  gaf  te  kennen  dat  de  Sultan  
 thans  genegen  en  bereid  was  den  afgezant  van  den  Gouverneur-  
 Generaal  te  ontvangen.  Deze  verliet  het  schip  met  de  meest  mo-  
 gelijke  plegtigheid  en  liet  bij  het  afdragen  der  brieven  21  saluut-  
 schoten  doen.  Nog  dienzelfden  avond  werd  Seijid  Hasan  bij  den  
 Sultan  toegelaten  en  de  brief werd  in  de  gehoorzaal  van  den  v o rs t,  
 in  tegenwoordigheid  van  al  de  prinsen  en  rijksgrooten,  overluid  voor-  
 gelezen,  welke  plegtigheid  weder  door  een  saluut  van  21  schoten  
 werd  gevolgd  *). 
 De  toenmalige  Sultan  van  Broenei  droeg  den  naam  van  Mohammed  
 Khansoe’l-Alam.  Hij  had  reeds  gedurende het leven  van  den  vorigen  
 S u lta n ,  Djamaloe’l-Alam,  de  teugels  des  bewinds  onder  den  titel  
 van  Pangeran  di  Gadong  Khansoe’l-Alam  in  handen  gehad,  en  bij  
 zijn  overlijden  van  hem  den  last  ontvangen  om  het  rijk  te  blijven  
 b e s tu re n ,  zoolang  zijn  toen  slechts  eenjarige  zoon  minderjarig  zou  
 z ijn ,  maar  de  regering  aan  dezen  over  te  d rag en ,  zoodra  hij  den  
 voegzamen  leeftijd  zou  bereikt  hebben.  De  Pangeran  had  echter  nu  
 reeds  twintig  jaren  met  den  titel  van  Sultan  geregeerd  en  den  
 ouderdom  van  70  jaren  bereikt  2).  Bij  het  verleenen  van  het  ge-  
 hoor  zat  hij  in  staatsie  op  eene  verhevenheid  met  drie  van  niboeng-  
 h out  vervaardigde  trappen  en  onder  een  driedubbel  wit  zonnescherm.  
 Aan  zijne  regterzijde  zat  zijn  kleinzoon  Pangeran  Moeda  Omar  Ali,  
 en  aan  zijne  linkerzijde  zijn  zoon  Pangeran  Moeda  Mohammed Aiarn,  
 dien  wij  vroeger  reeds  3)  als  een  verachtelijken  booswicht  hebben  
 leeren  kennen.  Ook  Seijid  Hasan  beschrijft  hem  als  een  man  van  
 losbandige,  willekeurige  en  wreede  geaardheid,  aan  wien  het  ver-  
 val  waarin  het  rijk  toen  verkeerde,  grootendeels  te  wij ten  was.  
 Vaak  had  hij  zieh  tegen  zijnen  vader  verzet;  en  zijne  knevela*  
 rijen  hadden  vele  inwoners  genoopt  het  rijk  te  verlaten  en  
 vreemde  schepen  de  reede  van  Broenei  leeren  schuwen.  Zoo  
 was  drie  jaren  te  voren  eene  bargo  van  Manilla  met  eene  lading  
 van  verschillende  koopwaren  te  Broenei  gekomen,  van  welke  zieh  
 deze  prins  op  de  onregtvaardigste  wijze  had  meester  gemaakt,  
 terwijl  hij  de  schepelingen  deels  tot  den  dood,  deels  tot  slavernij 
 *)  Eoorda  van  Eysinga,  bl.  1—5. 
 2j  Koorda  van  Eysinga,  bl.  14. 
 s)  Zie  boven,  bl.  82. 
 had  gedoemd.  Seijid  Hasan  zag  nog  de  bargo  te  Broenei;  haar  1823.  
 voormalige  stuurman  won  er  het  karig  levensonderhoud  als  horo-  
 logiemaker,  en  een  deel  der  matrozen  ;werd  als  kanonniers  ge-  
 b ruikt  voor  eene  batterij  ,  die  op  Poelo  T je rm in ,  een  eilandje  in  
 het  inidden  der  rivier  van  Broenei,  was  opgerigt.  Deze  geschiede-  
 nis  is  een  passende  tegenhanger  van  de  mishandelingen  ,  aan  Raden  
 Demang  Abdoe’l-Kadir  van  Sambas  aangedaan,  die  ik  vroeger  
 verhaald  heb.  De  Sultan,  zoo  verhaalde  men  verder  onzen  afge-  
 vaardigde,  had,  uit vrees voor  deaanslagen  zijns  zoons,  beloofd  hem  
 in  de  maand  Augustus  van  dat  jaar  de  regering  over  te  dragen, —   
 een  vooruitzigt  dat  de  geheele  bevolking  van  Broenei  met  ernstige  
 bekommering  vervulde  i). 
 Doch  keeren  wij  tot  het  plegtig  gehoor  terug.  Vöör  den  Sultan  
 zat  de  Pangeran  Toemenggong,  en  naast  dezen  nam  onze  afgevaar-  
 digde  plaats.  De  étiquette  van  het  hof  verbood  dat  de  Sultan  in  
 persoon  tot  hem  sprak:  hij  moest  hetgeen  hij  hem  wenschte  te  
 zeggen  door  tusschenkomst  van  een  der  Jeden  van  den  rijk s ra a d ,  
 Djawatan  g e tite ld ,  aan  den  Pangeran  Toemenggong  mededeelen,  
 die  het  vervolgens  aan  den  afgevaardigde  overbragt.  Op  deze  wijze  
 werd  h em ,  u it  naam  des  Sultans,  het  volgende  aangezegd:  »Zijne  
 »Hoogheid  de  Sultan  ontvangt  alsnu  in  zijne  tegenwoordigheid  den  
 »gezant  van  Zijne  Exc.  den  Gouverneur-Generaal  van  Batavia,  wien  
 »hij  op  deze  w ijze ,  naar  de  gewoonte  van  Broenei,  hulde  en  eer-  
 »bied  betoont.”  De  afgevaardigde  antwoordde :  »Zijne  Exc.  de 
 »Gouverneur-Generaal  heeft  mij  bevolen  mij  tot  den  Sultan  van  
 »Broenei  te  begeven,  met  geen  anderen  w en sch ,  dan  dat  Zijne  
 »Hoogheid  Hoogstdeszelft  brief  met  vriendschap  en  goede  gezind-  
 »heid  möge  ontvangen,  —   waarvoor  Zijne  Exc.  den  Sultan  van  
 »Broenei  zeer  zal  verpligt  zijn.” 
 De  indruk  dien  Seijid  Hasan  van  deze  plegtigheid  en  van  den  
 aaad  en  het  voorkomen  der  grooten  van  Broenei  ontving,  was  lang  
 niet  günstig  en  verre  beneden  hetgeen  hij  zieh  had  voorgesteld. 
 Het  kwam  hem  voor  dat  de  staat  van  een  regent  op  Java  verre  
 verkieslijk  was  boven  dien  van  den  Sultan  van  Broenei.  Des  Sultans  
 dalem  was  een  huis  van  niboeng-hout,  met  kadjang-matten  
 voor  beschütten  en  een  dak  van  nipa-bladeren,  —   onzindelÿk  en  
 onaanzienlijk.  De  ruwheid  en  hebzucht  der  rijksgrooten  ergerde  
 den  beschaafden  Arabier.  Nadat  hij  de  geschenken  aan  den  Sultan 
 J)  Roorda  van  Eysinga,  bl.  14—16.