
 
        
         
		1824.  Zij  plaatsen  hunne  dooden  in  welgeslotene  en  bepikte  kisten  in  
 planken  huisjes  of  k am e rtje s,  die  zorgvuldig  gesloten  en  met  een  
 fraai  gewerkt  dak  van  houten  pannen  gedekt  zijn.  Deze  kamertjes  
 zijn  ongeveer  8  voet  lang  en  6  voet  breed,  en  zijn  op  palen,  welker  
 lengte  van  4  tot  2 0   voet  afwisselt,  in  de  nabijheid  der  kam-  
 pongs  boven  den  grond  geplaatst.  Hetzelfde  vertrekje  bevat  soms  
 meer  dan  een  l i j k ,  terwijl  den  doode  zijne  kleediog,  sieraden,  
 wapenrusting,  kookgereedschappen,  een  kleine  vijzel  om  padi te stam-  
 pen  en  een  roeispaan  worden  medegegeven,  terwijl de  doodkist  zelve  
 geacht  wordt  hem  voor  sampan  te  dienen.  Ook  vervaardigt  men  
 voor  dooden  van  rang,  uit  een  stu k   bout,  een  beest,  wit,  rood  en  
 groen  geschilderd,  om  hun  in  bet  volgend  leven  tot  rijdier  te  strek-  
 ken.  De  heer  von  Dewall  zag  bij  de  Modang  zulk  een  d ie r ,  tien  
 voet  lang  en  twee  voet  hoog  en  met  een  schuins  opstaanden  staart  
 van  6  v o e t,  hooge  achterbeenen  en  een  krokodilskop  met  uitpui-  
 lende  oogen,  terwijl  in  den  opgespalkten  muil  een  doodskop  geplaatst  
 was.  De  lijken  blijven  van  vier  tot  acht  dagen  in  de  kam*  
 pong,  alvorens  naar  he t  voor  hen  bestemde  verblijf  te  worden over-  
 g e b ra g t;  somtijds  echter  duu rt  dit  veel  la n g e r,  en bij  sommige 
 stammen  worden  z ij,  die  na  het  planten van  de  rijs t  sterven,  niet 
 eerder  dan  na  volbragten  oogst  begraven.  Het  lijk  wordt  dan  zoo-  
 lang  bewaard  in  de  k is t,  waarin  het  reeds  op  den  dag  n a h e to v e r-  
 lijden  gelegd  wordt.  Inmiddels  worden  al  dien  tijd  aan  iedere  zijde  
 der  kist  lichten  geplaa tst,  en  het  wordt  als  een  zeer  ongelukkig  
 voorteeken  beschouwd  wanneer  zij  bij  toeval  u itg a an ;  ook  nog  na  
 de  verwijdering  van  het  lijk  worden  deze  lichten  vier  of  vijf  dagen  
 brandende  gehouden.  Op  den  dag  der  overbrenging  wordt  een  lijk-  
 feest  gehouden,  waarbij  ook  aan  den  doode  eenig  voedsel  wordt  
 voorgezet.  Luide jammerkreten  w o rd en ,  vooral  door  de  vrouwen, 
 aangeheven,  van  het  oogenblik waarop het  lijk  ten  huize  wordt 
 uitgedragen,  totdat  bet  de  bestemde  plaats  heeft  bereikt.  Zij  ver-  
 kwisten  aan  de  k ist  omhelzingen  en  liefkozingen  en  beijveren  zieh  
 vooral  om ,  met  het  gelaat  daarover  been  gebogen,  den  reuk  van  
 h e t  veelal  reeds  grootendeels  ontbonden  ligchaam  in  te  ademen.  Bij  
 wijze  van  rouw  worden,  dadelijk  na  een  sterfgeval,  alle  kleeding-  
 stukken  van  vreemde  manufacturen  afgelegd,  om  alleen  voor  de  
 n ationale,  u it  boomschors  b e re id e ,  plaats  te  maken. 
 Indien  de  overledene  tot  de  hoofden  des  volks  behoort,  zijn  met  
 de  behandeling  van  het  lijk  nog  andere  plegtigheden  verbonden. 
 Men  brengt  het  eerst  naar  de  rivier  om  te  baden,  waarbij  men  het  1824.  
 in  eene  zwemmende  houding  brengt  en  zijne  armen  en  beenen  be-  
 weegt,  terwijl  zieh  tevens  een  groot  deel  der  bevolking  te  water  
 begeeft.  Vervolgens wordt  het  lijk  naar  de woning  teruggebragt,  ge-  
 kleed  en ,  met  eene  sigaar  in  den  mond,  geplaatst  op  he t  einde  eener  
 plank,  die  men  aan  het  andere  einde  zoodanig  beweegt,  dat  de doode  
 nog  schijnt  te  leven.  Daarna  wordt  hij  nog  eens  in  processie  rond-  
 gedragen,  om ,  gelijk  het  h e e t,  zijne  kampong  nog  eens  in  oogen-  
 schouw  te  nemen.  Over  de  koppen  die  gesneld  of  de  slaven  die  
 gedood  moeten  worden,  opdat  het  hem  in  de  andere  wereld  niet aan  
 dienaars  ontbreken  z o u ,  is  reeds  vroeger  gehandeld  x).  Ten  slotte  
 merk  ik  nog  op  dat  de  vorsten  en  aanzienlijken  de  lijken  hunner  
 betrekkingen  niet  altijd  in  de  beschreven planken huisjes laten,  maar  
 na  verloop  van  eenigen  tijd  de  beenderen  verzamelen,  reinigen,  in  
 potten  leggen  en,  onder  luisterrijke *plegtigheden,  naar  rotsholen  in  
 he t  gebergte  overbrengen  2). 
 Ik  zal  deze  vlugtige  schets  van  de  Kajans,  waarbij  welligt  mijne  
 bronnen  mij  niet  in  staat  gesteld  hebben  hetgeen  aan  bijzondere  
 stammen  eigen  is  behoorlijk  te  onderscheiden  van  hetgeen  gemeen  
 is  aan  allen,  met  een  woord  over  hunne  godsdienstbegrippen  be-  
 sluiten.  Het  schijnt  dat  men  algemeen  bij  hen  het  geloof  aantreflt  
 aan  eene  hoogste,  onzigtbare  godheid,  aan  welke  zij  al  het  goede  
 dat  zij  genieten,  rijke  oogsten,  welgeslaagde  ondernemingen,  talrijke  
 nakomelingschap,  verpligt  zijn.  Dit  hoogste  wezen  vind  ik bij  ver-  
 schillende stammen  vermeld onder de namen Tanangan,  Teman-Tingei,  
 Najoek-Senijoeng  en  Minjanni.  Nevens  deze  godheid  stellen  zij  
 eene  vrouwelijke,  Sempoeloh,  en  beiden  te  zamen  hebben  de  wereld  
 geschapen  en  uit  steenen  menschen  en  dieren  gevormd.  Bovendien  
 schijnen  zon,  maan  en  sterren  als  weldadige  emanatien  der  hoogste  
 godheid  beschouwd  te  worden.  Aan  deze  goede  goden  valt  echter  
 naauwelijks  eenige  vereering  ten  deel,  daar  hunne  aandacht  veel  
 meer  op  de  afwering  van  den  invloed  der  booze  geesten  (T o h ’ s)  
 gerigt  is.  Deze  tracht  men  door  offers  van  varkens,  hoenders  en  
 eijeren  te  verzoenen,  maar.  priesters  of  voor  vaste  tijden  verordende  
 godsdienstige  plegtigheden  zijn  onder  de  Kajans  niet  bekend.  In 
 J)  Zie  boven,  bl.  279,  280. 
 s)  Weddik  K.,  bl.  96,  97,  103,  129,  von  Kessel,  bl.  199,  200,  van  
 Lijnden,  bl.  607,  Hartmann  HS,  I ,   bl.  5 ,  Burns,  p.  1491  150,  Low,  
 p.  335,  336.