
 
        
         
		1823.  zucht  en  bloeddorst  het  gevaar  der  onderneming  niet  weinig  vertu  
 eerderden  x). 
 Eindelijk  was  de  Pangeran  Anom  gereed  en  de  expeditie  ging  
 noordwaarts  onder  zeil,  zieh  houdende  in  de  nabijheid  der  kust  
 van  Sambas,  welker  naauwkeurige  opneming  van  den  mond  der  
 rivier  tot  Tandjong  Datoe  hare  eerste  vrucht  was  2).  Muller  zeilde  
 tusschen  den  83ten  en  9 ien  Ju lij,  niet  zonder  moeite  en  met  verlies  
 van  een  anker,  ten  gevolge  van  rukwinden  en  den  sterken  stroom,  
 Tandjong  Datoe  om ,  en  ontmoette  hier  Seijid  Hasan  op  zijne  te-  
 rugreis  van  Broenei  naar  Sambas  3).  Voorbij  dezen  hoek  komt  
 men  in  de  schoone  bogt  van  Datoe,  die  zieh  van  hier  uitstrekt  
 tot  Tandjong  Sirik  en  de  rivieren  van  Samatan,  Loendoe,  Serawak,  
 Samarahan,  Sadong,  Batang-Loepar,  Seribas,  Kalaka,  en  ten  laatste  
 ook  de  Redjang-rivier  in  zieh  opneemt.  Muller  vond  aan  de  mon-  
 dingen  van  al  deze  rivieren  overal  Maleijers  genesteld,  die  daardoor  
 meester  waren  van  de  toegangen  tot  het  binnenland.  Zij  waren  
 meestal of  zelven  zeeschuimers,  of  verleenden  althans  schuilplaatsen  
 aan  de  roovers  die  zieh  hier  van  elders  verzamelden.  Deze  roovers  
 hadden  het  inzonderheid  gemunt  op  de  praauwen  die  de  groep  der  
 zuidelijke  Natoena’s  bezochten,  terwijl  ook  de  arbeidzame  bewoners  
 dezer  eilanden  zooveel  van  hen  te  lijden  hadden,  dat  zij  zieh  allen  
 naar  het  grootste,  Serasan  geheeten,  hadden  teruggetrokken.  Dit  
 eiland  stond  onder  het  bestuur  van  een  Orang-kaja  en  had  eene  
 bevolking  van  omstreeks  1 2 0 0   zielen,  die  zieh  door  den  landbouw, 
 ')  Blume,  bl.  115,  116,  Tobias  HS.,  bl. 12;  vgl.  Burns,  p.  141,  142:  
 //Besides  tbe  mongrel  Malays  of  the  coast,  there  are  eleven  other  tribes  
 //located  between  them  and  the  Kayans,  namely  the  Kanawit,  Bakatan,  
 //Lugat,  Tanyong,  Tatau,  Balinian,  Punan,  Sakapan,  Kajaman,  Bintulu 
 /• and  Tilian,  —  the  majority  of whom  are  tributary  to  the  Kayans........ 
 //Ofthese  the  Bakatan  and  Lugat  are  the  most  predatory  and mischievous.  
 //Gipsey-like,  having  no  settled  abode,  they  roam  at  will  through  the  
 //jungle,  subsisting  on  its  produce  and  on  what  they  procure  bij  theft  
 //from  the  other  tribes.  They  are  the  slave-merchants  of  the  country,  
 // stealing  the  members  of  one  tribe  to  sell  them  to  the  next.”  De Petinggi  
 van  Redjang  is  reeds  boven,  bl.  148,  vermeld.  Over  de  kampong Redjang  
 zie  Keppel  M.,  I ,  p.  170. 
 s)  Zie D.  I ,  bl.  110—116.  Over  het  ijzer  van  Likoe,  aid.  bl.  113  
 vermeld,  vond  ik  later  eene  aanteekening  in  het  Nat.  Tijdschr.  v.  N. I .,  
 Jaarg. VI,  bl.  164,  terwijl  latere  berigten  omtrent Palo  gevonden  worden  
 in  het  //Verslag  van  een  reisje  naar  Palo  en  Tandjong  Datoe”  door  Dr. J.  
 H. Croockewit,  in  het  // Tijdschrift voor Indische taal-, land-  en volkenkunde  
 van  het  Bat.  Gen.,”  D.  HI,  bl.  387—396. 
 2)  Zie  boven,  bl.  197. 
 het  kweeken  van  tuinvruchten  en  het  vervaardigen  van  fijne,  door  1823.  
 den  ganschen  Archipel  gezöchte,  matten  onderhielden,  en  met  
 overdekte  praauwen,  zeer  verschillend  van  de  gewoonlijk  op  Borneo’s  
 Westkust  gebruikelijke,  groote  hoeveelheden  kokosnoten  en  
 olie  naar  Sambas  en  Pontianak  uitvoerden.  Muller  achtte  het  hoogst  
 wenschelijk  dat  de  Nederlandsche  vlag  op  deze  eilanden  geplant  
 en  hunne  kust  nu  en  dan  door  eenige  kanonneerbooten  bezocht  
 werd  1).  Deze  raadgeving  werd  e c h te r,  gelijk  alle  latere  die  de  
 uitbreiding  van  onzen  invloed  op  Borneo’s  Noordkust  ten  doel  hadden  
 ,  in  den  wind  geslagen:  het  scheen  voorbestemd  dat  onze  
 traagheid  hier  het  veld  ruim  zou  laten  voor  onze  magtige  mede-  
 dingers. 
 Den  23sten  Julij  kwam  Muller  met  zijne  vaartuigen  voor  den mond  
 der  Redjang-rivier.  De  Pangeran  Anom  voer  de  rivier  o p ,  tot  aan  
 de  kampong  Redjang,  die  niet  ver  van  haren  mond  is  gelegen  2) , 
 *)  Blume,  bl.  140—151;  vgl.  boven  bl.  101.  Serasan  met  de  nabu-  
 rige  eilanden  staat  onder  het  gezag  van  onzen  vasal,  den  Sultan  van  
 Lingga,  en  in  zooverre  dus  ook  onder  Nederlandsche  bescherming;  maar  
 dat  deze  de  arme  eilanders  geenszins  tegen  onderdrukking  en  knevelarij  
 waarborgt,  blijkt  uit  twee  brieven,  voorkomende  in de  //Overland Singapore  
 Freepress”  van  4  Nov.  1851  en  5  Jan.  1852,  en  bij  uittreksel  in  de  
 //Indier”  van  12  Febr.  en  26  Febr.  1852  (n°.  85  en  87).  In  plaats  van  
 //Serasan”  schrijft Blume,  bl.  143  v.,  //Sarossou”  (vgl.  Temminck, bl.  438);  
 doch  dit  schijnt  alleen  daaraan  te  wijten,  dat  hij  de  zeer  onduidelijk  ge-  
 schreven  aanteekeningen  van  Muller  niet  goed  heeft  gelezen  (zie  bl.  124,  
 noot),  en  de  kennis  die  hij  van  dit  gedeelte  van  Borneo  bezat,  ontoerei-  
 kend  was  om  hem  den  weg  tot  zekere  verbetering  te  wijzen.  Bl.  142  
 twijfelt  hij  tusschen  Samarahan  en  Samavahan;  de  eerste  schrijfwijze  is  de  
 ware.  Bl.  150  is  Sanibas  ongetwijfeld  Seribas,  en  op  bl.  146  kan  Somo-  
 ratou  of Sermaratou,  in  weérwil  van  het  groote  verschil,  niets  anders  
 zijn  dan  Samatan  (op  de  kaart  van  Melvill van Carnbée verkeerdelijk  // Sa-  
 malang”  geschreven).  In  G. Mullers  Bijdragen  tot  vroegere  rapporten  (HS.),  
 bl.  28,  vind  ik  omtrent  dat  Samatan  eene  aanteekening,  die  aan  de  op-  
 merkzaamheid  van  den  heer  Blume  schijnt  ontsnapt  te  zijn.  De  naam  is  
 hier  in  het  door  mij  geraadpleegde  afschrift  juist  gesteld.  De  bedoelde aanteekening  
 luidt  als  volgt:  //Vier  uren  boven  Tandjong  Serei  heeft  Borneoproper  
 vroeger  beweerd  zijne  grenzen  te  hebben  bij  zeker  riviertje  Manis.  
 Dan  het  gebied  van  Sambas  loopt  nog  ver der  dan  dit  riviertje en  zelfs  den  
 hoek  Datoe.  De  kampong  Samatan  is  de  eigenlijke  grens,  en  volk  van  
 Sambas  en  Borneo-proper  woont  daar  gemeenschappelijk,  zonder  eenig  
 hoofd.”  Thans  echter  is  Tandjong  Datoe  als  de  grens  van  het  gebied  van  
 Sambas  aangenomen.  Zie  Inleiding,  bl.  xcvn. 
 !)  Zoo  zegt  Muller  zelf,  Bijdragen  tot  vroegere  rapporten  (HS.), bl.  30,  
 in  overeenstemming  met  de  kaart  van  Mundy,  en  ik  begrijp  dus  niet  hoe  
 de  heer  Blume,  bl.  116,  schrijven  kon,  dat  zij  eenige  dagreizen  van  den  
 mond  der  rivier  verwijderd  is.