
 
        
         
		beklimmcn  of  de  begraafplaatsen  te  bezoeken,  vast  overluigd  dat  
 hunne  vermetelheid  door  eene  ziekte  zal  worden  gestraft  1). 
 Hoe  zieh  de  Dajaks  der  Westkust  het  ontstaan  der  wereld  voor*  
 stellen,  vind  ik niet  aangeteekend;  alleen  zegt  ons  de  heer  von Kessel  
 dat  zij  hetbestaan  van  1 5   werelden  aannemen,  die  allen van  boven  
 rond, van  onderen  plat,  en, even  als onze aarde,  die zieh  in  bet mid-  
 den  van  bet  heelal  bevindt,  met  levende  wezens bevolkt zijn  2).  Men  
 zal  zieh  hare  wording  echter  ongetwijfeld  meer  naar  de  gewone  
 heidensche  begrippen  van  voortgaande  en  allengs  ongoddelijker wor-  
 dende  emanatie,  dan  naar  het  Joodsch-Christelijke  begrip  eener  
 schepping  uit  niets  moeten  voorstellen.  Hiervoor  pleiten  ook  de  
 zeer  verwarde  kosmogonische  legenden  der  Bejadjoe’s ,  die  de  aarde  
 doen  rüsten  op een  vreesselijk  grooten  Naga  of  Draak,  en  het  eerste  
 menschenpaar  doen  voortkomen  uit  twee  groote  aardeijeren,  maar  
 nog  aan  hunne  eerste  nakomelingen,  die  de  stamvaders  werden  
 van  de  onderscheidene  hoofdtakken  der  Dajaks,  allerhande  godde-  
 lijke  boedanighedeu  toekennen  3). 
 De  Bejadjoe’s  hebben  eene  soort  van  beeiden,  a m p a t o n g   ge-  
 h e e ten ,  die  met  hunne  godsdienst  in  eenig  verband  sla an ,  ofschoon  
 zij  toch  niet  als  eigenlijke  afgodsbeelden  te  beschouwen  zijn.  Men  
 heeft  ze  eerder  te  houden  voor  eene  soort  van  talismans,  door welke  
 men  zieh  van  de  gunst  der  goden  verzekert.  Deze  ampatongs  be-  
 staan  dikwijls  alleen  in  steentjes  of  stukjes  hout,  die  in  uitgeholde  
 krokodillen-landen  om  den  middel  gedragen  worden,  of  uit  kleine  
 houten  staafjes,  met  menschelijke  aangezigten  beschilderd,  maar  
 vooral  ook  uit  ruwe  en  misvormde  nabootsingen  der  menschelijke  
 gedaante,  of  u it  gedrochtelijke  aangezigten,  met  lang  u it  den  mond  
 hangende  tongen,  aan  het  einde  van  een  paal,  op welken  soms  nog  
 de  figuur  van  een  hagedis  of  slang  gesneden  is.  Zij  meenen  door  
 zekere  teekens,  hun  in  droomen  medegedeeld,  van  de  goden  zel-  
 ven  de  aanwijzing  te  ontvangen  van  het  h o u t,  waaruit  deze  ampatongs  
 moeten  gesneden  w o rd en ,  en  plaatsen  ze  ook  nevens  de  
 offergaven,  die  zij  soms  aan  hunne  goden  aanbieden  4).  Sporen 
 •)  Van  Lijnden  N.  T . ,  bl. 598,  599.  Vgl.  boven  bl.  242. 
 *)  Von  Kessel,  bl.  190. 
 a)  Hupe,  bl.  137,  138,  S. Müller,  bl. 404,  Schwaner  B., I ,  bl.  177 
 v v .,  die  ook  nog  afwijkende  voorstellingen  mededeelt. 
 *)  Hupe,  bl.  129,  130,  S.  Müller,  bl.  403.  Schwaner  B.,  I ,  bl.  184,  
 noemt  deze  beeiden  ambatans,  en  zegt,  in  overeenstemming met  Müller,  dat 
 van  zulke  ampatongs  komen  ook  hier  en  daar  in  de  Wester-afdee-  
 ling  voor.  De  Dajaks  aan  de  Sekajam  plaatsen  ruwe  houten  poppen  
 van  1  tot  3  voeten  lengte,  k o n t o   genoemd,  aan  de  posten  
 hunner  deuren  of  op  den  weg  die  naar  hunne  tvoningen  le idt,  zoo  
 het  schijnt  als  een  middel  om  rampen  af  te  wereu  ;  en  de  Dajaks  
 aan  de  Katoengouw  doen  hetzelfde,  doch  alleen  wanneer  de  kinder-  
 ziekte  en  andere  plagen  heerschen,  en  noemen  deze  talismans  met  
 denzelfden  naam  ampatong,  waaronder  zij  bij  de  Bejadjoe’s  be-  
 kend  zijn.  Zij  geven  echter  van  de  bescherming  hun  door  deze  
 poppen  verleend,  eene  zeer  bijzondere,  waarschijnlijk  hun  alleen  
 eigene  verklaring:  zij  hopen  namelijk,  dat  de  hantoe,  zulk  
 een  pop  ziende,  zieh  vergissen  zal  en  he t  beeid  in  plaats  van  
 lienzelven  zal  komen  kwellen  1).  Onder  de  vrije  Dajaks  der  binnenlanden  
 schijnen  even  zulke  ruwe  menschelijke  gedaanten,  onder  
 den  naam  van  Battoks,  als  eene  soort  van  grenspalen  gebezigd  
 te  worden  2). 
 E r  is  misschien  geen  volk  ter  wereld  dat  meer  aan  voorteekens  
 hecht  en  zieh  bij  alle  ondernemingen,  hetzij  groote  of  geringe,  
 zorgvuldiger  van  de  begunstiging  zijner  goden  en  geesten  tracht  te  
 vergewissen,  dan  de  Dajaks.  Ook  hierover  zou  weder  oneindig  veel  
 te  zeggen  z i jn ,  indien  ik  mij  niet  bepalen  wilde  tot  he t  weinige  
 dat  mij  in  dit  opzigt  van  de Dajaks  der  Wester-afdeeling  is  bekend  
 geworden.  In  de  eerste  plaats  hechten  zij  verbazend  veel  gewigt  aan  
 de  aanwijzingen  die  zij  door  middel  van  droomen  ontvangen,  waar-  
 van  ons  reeds  meermalen voorbeelden  zijn  voorgekomen.  Een  droom  
 beslist  bij  den  Dajak  over  het  leven  van  zijn  kind  3) ,  of  noopt  hem  
 zij ne  woning  af  te  breken  en  zieh  elders  neer  te  zetten.  Die  zieh  
 tot  eene koppenjagt  gereed  maken,  laten  zieh  dikwijls  door  droomen  
 daarvan  afschrikken,  zoodat  ook  hunne  medgezellen  de  zaak  opge-  
 ven  of  anders  zonder  hen  vertrekken.  De  heer  von  Kessel  verhaalt  
 van  een  Dajak  van  Sikadjang  aan  de  Sekajam-rivier,  die  in  dezen  
 stroom  een  grooten  diamant  had  gevonden:  des  nachts  droomde  bij 
 zij  vooral  rondom  de  lijkhuisjes  geplaatst  worden,  in  het  geloof  dat  het  
 geestelijke  beeid  van  deze houten  menschengedaanten  den  overledene  navolgt  
 en  hem  in  de  andere  wereld  bedient.  Ik  weet  dit  echter  niet  te  rijmen  
 met  de  voorstelling  van  Hupe,  die  van  de  ampatongs  alleen  als  van  eene  
 soort  van  talismans  gewaagt. 
 ’)  Van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  600. 
 s)  Blume,  bl.  160. 
 a)  Vgl.  boven  bl.  267.