
 
        
         
		1845.  der  voornaamste  uitdrukkelijk  in  het  traktaat  genoemd  worden.  Dit  
 laatste  is  te  duidelijker  daar  onmiddellijk  de  artikelen  betreffende  den  
 afstand  van  alle  regten  op  Singapoera  door  Nederland,  op  ßlitong  
 door  Engeland  voorafgaan  ,  en  bij  artikel  9  Groot-Brittannie  zieh  
 nog  in  het  bijzonder  verbindt  om  ook  op  Sumatra  geene  kantoren  
 op  te  rigten.  Maar  het  is  misschien  niet  overbodig  hier  nog  bij  
 te  voegen,  dat  de  Nederlandsche  gevolmagtigden  voor  de  onderhan-  
 delingen  te  Londen  de  gebezigde  uitdrukkingen  ju ist  gekozen  had-  
 den  om  geene  bepaalde  uitsluiting  der  Britten  van  Borneo  in  
 het  verdrag  op  te  nemen.  De  heer  Muntinghe  had  voorgesteld  om  
 de  denkbeeidige  lijn  ,  die  de  Britsche  en  Nederlandsche  bezittin-  
 gen  scheiden  z o u ,  zoodanig  door  te  trekken  ,  dat  ook  Borneo  met  
 de  daartoe  behoorende  kleinere  eilanden,  met  name  ook  het  vroeger  
 door  Engeland  bezette  Balambangan  ,  uitdrukkelijk  aan  Nederland  
 werden  toegewezen,  en  dit  denkbeeid  had  ook  in  het  moederland  bij-  
 val  gevonden.  Maar  de  gevolmagtigden  vonden  het  niet  raadzaam  
 daarop  aan  te  d rin g en ,  omdat  de  afstand  van  geheel  Sumatra  reeds  
 eene  groote  toegeeflijkheid  was  van  de  Engelsche  zijde,  en  dus  het  
 voorstel  om  ook  gansch  Borneo  aan  onzen  invloed  te  onderwerpen,  
 h et  verkregen  voordeel  zou  in  de  waagschaal  stellen;  waarbij  nog  
 kwam  dat  Nederland  op  Borneo’s  noordelijk  deel  nimmer  gevestigd  
 was  geweest  of daar  op  eenige  uitsluitende  regten  had  aanspraak  ge-  
 maakt.  Bij  de  uitgestrektheid  onzer  Oost-Indische  bezittingen  had  
 men  nimmer  de  behoeflte  gevoeld  om  andere  natien  van  daar  te  we*  
 re n ,  en  men  zou  na  de  aanwinst  van  geheel  Sumatra,  die  behoefte  
 ook  in  het  vervolg  wel  niet  ontwaren  1). 
 Maar  wat,  naar  redelijke  verklaring,  in  dit  traktaat  niet  was  uit-  
 g ed ru k t,  wat  meu  zelfs  niet  had  willen  u itd ru k k e n ,  kou  toch met  
 eenig  regt  worden  afgeleid  u it  de  omstandigheden  waaronder,  het  
 doel  waarmede  het  ontworpen  was.  Het  geheel  uit  elkander  houden  
 van  he t  gebied  der  beide  n a tie n ,  om  de  herhaling  van  wrijving  
 en  geschil  tusschen  de  beiderzijdsche  beambten  en  agenten  te  voor-  
 k om en ,  was  onmiskenbaar  eene  hoofdstrekking  van  het  traktaat.  
 En  daar  een  groot  gedeelte  van  Borneo  werkelijk  door  Nederland  
 was  b e z e t,  kon  men  daaruit  met  eenigen  grond  voor  Engeland  de  
 verpligting  afleiden  om  zieh  van  eene  bezetting  van  het  overige  te  
 onlhouden.  Het  verdient  opmerking  dat  zelfs  in  1841  de  East- 
 ')  Smulders,  t.  a.  p.,  bl.  130. 
 India  Association  van  Glasgow,  toen  er  alleen quaestie van  handels-  1845.  
 belemmeringen  en niet van  grondgebied  w as,  het  traktaat in dien  zin  
 verklaard  had.  »Dit  la n d ,”  dus  luidden  toen  hare  woorden  ,  »  heeft  
 »afgezien  van  alle  vestiging  op  Sumatra, Borneo en Celebes,  de  rijk-  
 »ste  en  gewigtigste  eilanden  van  den  Archipel,  maar  tev en sin   dui-  
 »delijke  woorden  bedongen  ,  dat Holland  geen  inbreuk  zal maken  öp  
 »zijne  v rijh e id ,  om  met  die  gewesten  tehandelen.  Voor  zoover  het  
 »dus  noodig  is  om  zijnen  handel  te  beschermen,  isGroot-Brittanje  
 »gehouden,  zieh met  de  veroveringen der Holländers  te bemoeijen  1).” 
 De  ontevredenheid  gaf  zieh  lucht  door  menig  artikel  in  de  dag-  
 bladen,  door  interpellatien  in  de  Karners  der  vertegenwoordiging  
 aan  de  Ministers  van  buitenlandsche  zaken  en  kolonien  gerigt.  De  
 regering  bevond  zieh  in  moeijelijken  toestand.  Zij  sympathiseerde  
 zonder  twijfel  met  de  ontevredenheid  der  bevolking  en  zag  zeer  
 ongaarne  het  gezag  van  Brooke  op  de  grenzen  liarer  bezittingen  
 wortel  schieten.  Aan  den  anderen  kant  moest  zij  te  wel  weten,  op  
 hoe  losse  gronden  de  meening  steunde  alsof geheel  Borneo  ons  toe-  
 behoorde,  en  wij  het  regt  hadden  alle  vreemdelingen  daaarvan  bui-  
 ten  te  sluiten.  Misschien  hadde  haar  eene  openlijke  verklaring daar-  
 omtrent  betaamd;  doch  behalve  dat  die welligt  in Nederland n ie t wel  
 zou  zijn  opgenomen,  mögt  men  vreezen  dat  Groot-Brittanje  daarvan  
 onmiddellijk  zou  gebruik  maken:  en  men  wilde  zieh  de  handen vrij  
 houden  om  den  Britschen  invloed  op  Borneo  te  bestrijden  door  alle  
 middelen  die  de  diplomatie  aan  de  hand  gaf.  De  eerste  gelegenheid  
 had  zieh  daartoe  aangeboden,  toen  Murray  in  1844  ons  grondgebied  
 geschonden  had.  Zoodra  de  regering  in  het  moederland  daarvan on-  
 derrigt w a s,  had  onze  Ambassadeur  te  Londen  last  ontvangen,  de  
 aandacht  der  Britsche  regering  te  vestigen  zoowel  op  de handelingen  
 van  Murray,  als  op  de  berigten  der  Britsche  dagbladen,  alsof de En gelsche  
 autoriteiten  in  Iudie  voornemens waren,  zonder tusschenkomst  
 van  het  Nederlandsch  Gouvernement ,  maatregelen  te  treffen  om  den  
 Sultan  van  Koetei  te  straffen.  Doch  daar  Lord  Aberdeen  in  zijn  ant-  
 woord  eenvoudig  had  te  kennen  gegeven  dat  het  Britsche  Gouvernement  
 noch  met  de  handelingen  van  Murray,  noch  met  eenig  plan  der  
 Britsche  autoriteiten  om  zijnen  moord  te  wreken  bekend  was,  en  dat  
 het  bij  alle  maatregelen  waartoe  het  zieh  op  de  kust  van  Borneo  zou  
 verpligt  z ien ,  zorg  zou  dragen  dat  alle  gevestigde  en  erkende regten 
 *)  Moniteur  des  Indes,  1846—7,  p.  309.