
 
        
         
		het  den  verdedigers,  die  voor  hunne  palissaden  geschaard  zijn,  door  
 goed  gemikte  schoten  eenige  der voornaamste  strijders  van  de  tegen-  
 partij  te  doen  vallen,  dan  wordt  deze  als door een panischen  schrik  
 getroffen  en  neemt  in  overhaasting  de  vlugt.  .  De  aanvallers  trachten  
 daarom  steeds  met  de. grootste  onsluimigheid  voort  te  dringen  
 om  het  gebruik  der  vuurwapenen  nutteloos  te  maken;  deze  worden  
 dan  ook  schielijk  weggeworpen,  terwijl  men  met  lansen  op  
 elkander  aandringt  en  de  strijd  in  eene  menigte  tweegevechten  verän 
 d e rt,  bij  welke  dikwijls  de  grootste  behendigheid  wordt  ten  
 toon  gespreid.  Is  het  den  aanvallers  gelukt  de  verdedigers  binnen  
 de  omheining  der  kampong  terug  te  dringen  ,  dan  ondergaat  deze  
 een  geregeld  beleg,  dat  soms  weken  lang  d n u r t,  en  waarbij  her-  
 haalde  stormen  en,  zoo  die  steeds  worden  afgeslagen,  eindelijk  ver-  
 nieling  door  brand  worden  beproefd.  Maar  meestal  leggen  de  Daj 
 a k s ,  ook  bij  grootere  krijgsondernemingen,  zieh  op  onverhoedsche  
 aanvallen  toe.  m verbergen  vöör  het  aanbreken  van  den  dag  
 hunne  praauwen  in  het  digtste  der  bosschen,  brengen  ze  eerst  te  
 water  nadat  het  volkomen  duister  is  geworden,  en  roeijen  dan  den  
 ganschen  nacht  door,  de  vaartuigen  onmiddellijk  achter  elkander  
 doende  volgen.  Het  boveneinde  der  riemen  is  met  dikke  boom-  
 schors  bekleed,  opdat  alle  geraas  zooveel  mogelijk  vermeden  worde.  
 Gedurende  de  ru st  des  daags  beklimmen  sommigen  de  hoogste  
 boomen  om  bet  land  te  verkennen  en  zieh  door  den  opstijgenden  
 rook  van  de  nabijheid  van  hutten  of  kampongs  te  vergewissen.  
 De  eerste  worden  door  een  toereikend  aantal  omringd  om  te  belet-  
 ten  dat  iemand  onlsnappe;  bij  het  overvallen  der  kampongs  wordt  
 met  de  uitersle  behoedzaamheid  te  werk  gegaan.  Wanneer  men  
 tot  op  omtrent  een  paal  afstands  genaderd  i s ,  maakt  men  zieh  
 onder  hegunstiging  der  duisternis  gereed.  Een  deel  der  strijders  
 bezet  alle  naar  de  kampong  leidende  voetpaden;  een  ander  deel  
 wordt  in  de  praauwen  achtergelaten,  die  op  de  rivier  deels  tegen-  
 over,  deels  boven,  deels  beneden  de  kampong  worden  gesteld;  de  
 overigen  wikkelen  zieh  in  hun  krijgsgewaad  en  naderen  in  de  
 diepste  stilte  tot  hunne  slagtoffers,  om,  kort  v6ör  het  aanbreken  
 van  den  dag,  wanneer  de  slaap  naar  hun  zeggen  het  vastst  is,  het  
 scbriktooneel  te  openen  door  op  de  huizen  brandende  ballen  te  
 werpen,  die  de  drooge  alap  en  boomschors  dadelijk  doen  ontvlam-  
 men.  Dan  wordt  het  krijgsgeschrei  aangeheven,  en  zij  d ie ,  om  
 aan  het  vuur  te  ontsnappen,  längs  de  ladders  trachten  af  te  klimmen, 
   worden  de  prooi  der  moordenaars,  die  echter  de  vrouwen  
 en  kinderen,  voor  zooverre  zij  die  bij  he t  licht  der  vlammen  kun-  
 nen  onderscheiden,  laten  loopen.  Wanneer  nu  deze  längs  de  voetpaden  
 trachten  te  ontkomen,  vallen  zij  in  banden  der  posten  die  
 de  toegangen  bewaken,  en  geven  zieh  gevangen.  En  zoo een  enkele  
 der  ongelukkige  bewoners  naar  de  rivier  ontsnappen  en  zijne  sam-  
 pan  bereiken  mögt,  dan  vindt  hij  zieh  toch  door  de  daar  gepos-  
 teerde  praauwen  ook  den  laatsten  uitweg  afgesneden.  Het  verza-  
 melen  der  koppen  en  het  ombrengen  der  te  oude  vrouwen  en  te  
 jonge  kinderen  besluit  het  afschuwelijk  bedrijf  1). 
 Ofschoon  de  assan-togten  in  de  laatste  j a r e n ,  ten  gevolge  der  
 uitbreiding  van  Europeesch  gezag  en  invloed  op  Borneo,  zeer  ver-  
 minderd  z ijn ,  moeten  echter  verwoestingen  als  de  hier  beschre-  
 vene  in  de  diepere  binnenlanden  nog  geenszins  zeldzaam  worden  
 geacht;  en  ook  in  de  Wester-afdeeling  zijn  de  boorden  der  boven-  
 Kapoeas  en  Melawi  nog  dikwijls  daarvan  h e t  tooneel.  Het  zijn  
 vooral  de  vrije  Parische  stammen,  die  er zieh  aan  schuldig  maken.  
 De  andere  Dajaks  der  Wester-afdeeling  zijn  meest  aan  de  zooge-  
 naamde  Maleische  vorsten  onderworpen  en  voeren  dus  geene  zelf-  
 standige  oorlogen.  De  godsdienst  der  heersebers,  hoe  gebrekkig  
 ook  gekend  en  beoefend,  en  de  gewoonten  der  Maleijers  zijn  hier  
 niet  geheel  zonder  invloed  gebleven  op  de  krijgsgebruiken.  Hoe  
 daar  thans  de  oorlog  gevoerd  w o rd t,  doet  alleen  de  heer  van  Lijn-  
 den  ons  in  eenige  bijzonderheden  kennen.  Tot  afwering  van  vij-  
 andelijke  aanvallen  zijn  de  hoofdplaatsen  der  bovenlandsche  vorst-  
 jes  meestal  met  ijzerhouten  palissaderingen  omgeven,  terwijl  de  
 nadering  längs  het  water  soms  belemmerd  is  door  boomstammen  ,'  
 die  de  zijtakken  der  rivier  afsluiten.  De  strijders,  zoowel  Maleijers  
 als  Dajaks,  moeten  in  eigen  onderhoud  en  uitrusting  voorzien;  alleen  
 schietgeweer,  kruid  en  lood  worden  door den  vorst,  ten  minste.ge-  
 deeltelijk,  verstrekt.  Het  verloop  dezer oorlogen  is  uiterst  langwij-  
 lig.  De  toebereidselen  vorderen  soms  twee  a  drie  jaren  en  inmid-  
 dels  wordt  zonder  einde  geparlementeerd,  vaak  zonder  dat  het  tot  
 eenige  dadelijkheid  komt.  In  het  geheel  wordt  zelden  eenige  be-  
 slissende  uitkomst  verkregen.  De  bloedstorting  is  doorgaans  gering  
 en  bepaalt  zieh  veelal  tot  het  snellen  van  eenige  weinige  koppen  
 door  daartoe  uitgezonden  Dajaks;  het  grootste  nadeel  bestaat  in  de 
 J)  SchwanerB.,  I ,  bl.  191—193,  Dalton,  p.  48,  49.