
 
        
         
		su ik e r ,  rotan  ,  w a s,  sampans  of  booten  en  pagajoe’s  om  deze  voort  
 te  stuwen  ,  tengkawan  of  plantaardige  b o te r ,  Dajaksche  kleedjes,  
 tjaw a ls ,  rijstblokken  en  andere  voortbrengselen  der  Dajaksche  nij-  
 verheid  voldaan  1).  Over  het  drukkende  vooral  der  serah  zal  men  
 naar  de  volgende  staaltjes  kunnen  oordeelen.  In  Matan  zegt  de  heer  
 G.  Müller  dat  voor  een  stukje  ijz e r,  ter  waardevan  omtrent  £  gülden  
 en  even  groot  genoeg  om  eene  kleine  bijl  van  te  maken  ,  niet  
 minder  dan  een  pikol  rijs t  werd  gevorderd 2).  In Landak werd,  vol-  
 gens  den  heer  Gronovius,  het  zout  door  den vorst en  zijne penggawa’s  
 den Dajaks  tegen  /'5 6 0  de kojang,  de tabak,  naarmate der schaarschte,  
 tegen  /'3 0   to t  / 6 0   de  kranjang  berekend,  en  de  rijs t  werd  slecbts  
 tegen  f&   de  pikol  van  hen  aangenomen.  Intusschen  was  het  zout  
 te  Pontianak  slechts  tegen  / ’1 8 0   de  kojang,  de  tabak  tegen  / 8   de  
 kranjang  gekocht,  en  kon  men  er  een  pikol  rijs t  tegen  fG   ver-  
 koopen  3).  In  Sangouw  leverde,  volgens  denzelfden  schrijver,  de  
 Sultan  aan  elke  lawang  der  Dajaks  een  stuk  ijz e r,  waarvoor  zij  
 32   gantangs  4)  rijst  moesten  voldoen;  hetzelfde  deden  de  rijksbe-  
 stuurder  en  1 4   prinsen  tegen  betaling  van  16   gantangs,  en  8  
 penggawa’s  tegen  betaling  van  1 0   gantangs  rijst.  ledere  lawang  
 kreeg  dus  24  stukken  ijz e r,  die  men  voor  f  1 0   kon  koopen,  tegen  
 3 5 2   gantangs  r i j s t ,  die  men  minstens  tegen  f  35  kon  verkoopen ,  
 zoodat  elke  lawang  bij  den  gedwongen  handel  / 2 5   verloor  5).  In tusschen  
 konden  de  Dajaks  die  heerendiensten  v errig tten ,  met  de  
 betaling  van  2 4 0   gantangs  voor  dezelfde  hoeveelheid  ijzer  volstaan. 
 In  Sekadouw  betaalden  de  Dajaks,  behalve  de  heerendiensten,  een  
 faassil  van  90   gantangs  rijst  voor  ieder  huisgezin,  t.  w.  50  voor 
 >)  Van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  632,  vgl.  bl.  622,  623;  Een  togt  door  het  
 rijk  Mempawa,  bl.  72  ,  Ritter  A .,  bl.  422 ,  423.  Deze  laatste  schrijver  
 noemt  slechts  den  gedwongen  handel  met  de  vorsten  serah  of  serahan  en  
 dien  met  de  rijksgrooten  tampahan. 
 5)  G-.  Müller,  bl.  304. 
 3)  Gronovius,  bl.  344. 
 *)  De  gantang  is  in  deze  streken  de  gewone  inhoudsmaat.  Zij  is  echter  
 niet  overal  even  groot,  maar  in  de  bovenlanden  kleiner  dan  te  Pontianak, 
   zoodat  130  gantangs  te  Sintang  aan  100  te  Pontianak  gelijk  zijn. 
 Ryst  wordt  altijd  gerekend  bij  de  100  gantangs,  die  te  Sintang f  12.50,  
 of,  zooals  men  gewoon  is  zieh  uit  te  drukken,  6  realen  en  een  soekoe  
 waard  zijn.  Men  rekent  namelijk  bij  realen  van  / 2   of  240  duiten:  de  
 reaal  is  in  4  soekoe’s,  de  soekoe/in  2  stali  verdeeld.  Op  de  vraag  naar  
 den  prijs  van  eenig  artikel  wordt  meestal  niet  geantwoord:  zooveel  geld,  
 maar:  zooveel  gantangs  (ryst).  Van  Lijnden  N.  T.,  bl.  624  noot. 
 5)  Gronovius,  bl.  346,  348.  . / !   /•  /   /   , 
 ^   1  ^   OL ^   ^  *4. 
 den  vorst  en  4 0   voor  de  rijksgrooten  1).  En  men  meene  niet  dat  
 sedert  de  heeren  Müller  en  Gronovius  hunne  rapporten  schreven  
 bet  drukkende  van  deze  heffingen  in  het  geringst  verminderd  is.  
 De  heer  van  Lijnden  voert  in  zijn  rapport  van  1847  de  serab  in  
 Tajan  en  Sintang  als  voorbeeld  aan.  In  eerstgemeld  gewest  is  zij  
 bij  vergelijking  billijk.  De  Dajaks  die  heerendiensten  verrigten,  zijn  
 er  van  vrijgesteld,  en  betalen  in  de  plaats  daarvan  slechts  een  hassil  
 van  een  reaal  of  f  2   in  het  ja a r ,  en  huisgezinnen  waar  geen  man  i s ,  
 betalen  niet.  Aan  de  overigen  levert  de  vorst  het  ijzer  tegen  20  gantangs  
 rijst  voor  \\  k a tti,  de  gantang  zout  tegen  1 0   gantangs  r ijs t,  
 en  tabak  en  zwart  linnen  slechts  tegen  den  dubbelen  inkoopsprijs.  
 Maar  vreesselijk  wordt  dit  geplaagde  ras  in  Sintang  gekneveld.  Een  
 geregelde  hassil  wordt  hier  niet  opgebragt,  maar  de  serah  bestaat  
 er  in  den  allerdrukkendsten  vorm.  Elke  lawang  ontvangt  10   kat-  
 ti’s  ijzer  tegen  50  gantangs  rijst  de  k a tti;  een  achtste  stuk  zwart  
 katoen  tegen  32  realen,  die  ten  minste  voor  een  vierde  in  geld  
 moeten  betaald  worden,  en  een  katti  tabak  tegen  2 0   gantangs  rijs t;  
 terwijl  hij  die  de  goedheid  heeft  zieh  met  dezen  menschlievenden  
 handel  te  belasten,  nog  5  gantangs  rijst  van  elk  huisgezin  voor  
 zieh  zelven  mag  eischen.  ßovendien  moet  de  bevolking  het  noodige  
 zout  van  de  vorsten  tegen  den  buitensporigen  prijs  van  5  gantangs  
 rijst  per  kop  of  halven  batok  koopen;  men  noemt  dit  pragei.  Voor  
 ’t  overige  wordt  de  serah  niet  slechts  door  den  regerenden  vorst  of  
 Pangeran  Depati,  maar  ook  door  den  Pangeran  Ratoe  en  den  Pa-  
 ngeran Koening gevorderd,  zoodat de  arme Dajaks dikwijls  schier  niets  
 van  de  vruchten  hunner  velden  overhouden  2).  Het  schijnt  op  vele  
 plaatsen  de  regel  te  zijn  dat  de  schuld,  die  niet  binnen  het  jaar  is  
 voldaan,  wordt  verdubbeld  3) ,  en  dat  zoo  zij  drie  jaren  onbelaald  
 b lijf t,  de  schuldenaar  tot  slavernij  wordt  gedoemd  4). 
 Behalve  de  genoemde  belastingen  worden  nog  andere onder bij zon-  
 dere  omstandigheden  gevorderd.  Bij  feesten en buitengewone  gelegen-  
 heden,  zoo als  geboorten,  besnijdenis,  huwelijken  en  sterfgevallen  in  
 de vorstelijke  familien,  worden  de Dajaks  aan  eene  buitengewone leve-  
 ring  van  kippen,  kleedingstukken,  rijstblokken,  slijpsteenen  en  zelfs  
 van  eenig  geld  onderworpen.  Men  noemt  deze  belasting  in  Sintang 
 *)  Gronovius,  bl.  350. 
 !)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  632,  633. 
 s)  Gronovius  HS.,  bl  16. 
 *)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  628. 
 22*