
 
        
         
		1819.  dom  zieh  in  handen  der  Chinezen  bevond,  voor  krenkinar  hunner  
 belangen,  misschien  ook  door  het  gevaar  dat  zijnen  eigen  dalein  
 dreigde,  weßrhouden  om  spoediger  en  krachtiger  tot  bijstand  der  
 onzen  werkzaam  te  zijn.  Maar  möge  hij  zieh  ook  persoonlijk  
 niets  hebben  te  verwijten  g eh ad ,  genoegzaam  was  het  bij  deze  
 gelegenheid  gebleken  dat  op  de  trouw  der  inlandsche  hoofden  geen  
 Staat  viel  te  maken,  zoodat  ook  uit  dien  hoofde  beslissende  rnaat-  
 regelen,  geschikt  om  meer  ontzag  voor  de  Nederlandsche  vlag  in  
 te  boezemen,  dringend  werden  gevorderd.  In  de  gegeven  omstandig-  
 heden  was  kapitein  Zimmerman  zelfs  verpligt,  zieh  van  het  eenige  
 m id d e r to t  wraakneming  dat  hij  in  zijne magt  had,  het  verbranden  
 van  het  Chinescbe  kamp,  voorzigtigheidshalve  te  onthouden  i). 
 »Geen  feit  in  Hollands  oude  gesebiedenis,”  zegt  niet  te  '  onregt  
 de  heer  Tob ias,  » levert  welligt  schooner  bewijs  van  dapperheid  
 op ,  dan  hier  gegeven  was  door  onze  kleine  bezetting,  waar  ieder  
 krijgsman,  ’t z ij  Europeaan  of  Ambonees,  ieder  ambtenaar,  in  een  
 woord  alles  wat  zieh  in  het  kleine,  schier  alleen  uit  palen  bestaan-  
 de  fortje  bevond,  met  schier  voorbeeldeloozen  moed  en  bedaardheid  
 den  aanval  te  keer  ging”  2). 
 1820.  De  goede  ontvangst  door  de  onzen  had  ongetwijfeld  de  Chinezen  
 eenig  ontzag  ingeboezemd,  zoodat  het  sedert  te  Pontianak  aanvan-  
 kelijk  vrij  rüstig  bleef.  Van  onderwerping  der  Chinezen  bestond  
 echter  schijn  noch  schaduw.  De  kapitein-Chinees  van  Mandor,  
 Panglima  Tjap,  liet  wel  den  Sultan  vergiffenis  vragen,  met  belofte  
 dat  hij  zieh  slil  zoude  houden ,  maar  verklaarde  daarbij  dat  hij  
 met  het  Hollandsch  Gouvernement  niets  wilde  te  maken  hebben.  
 Voor  het  overige  gaf  zieh  de  wrevel  der  Chinezen  voornamelijk  in  
 bedreigingen  tegen  de  bezetting  lu ch t;  zij  stelden  zelfs  eene  aan-  
 zienlijke  som  op  het  hoofd  van  den  re sid en t,  en  een  tail  gouds  
 op  dat  van  iederen  Europeaan.  Dit  bewoog  den  resident  om  de  
 bezettingen  van  Tajan  ,  Landak  en  Mampawa  tijdelijk  te  doen  in-  
 rukken  en  alzoo  zijne  geheele  magt  op  Pontianak  te  concentreren.  
 Voor  de  troepen  was  dit  eene  groote  v e r lig tin g ,  en  kapitein  Zimmerman  
 werd  daardoor  in  Staat  gesteld  om  zijn  nog  onvoltooid  
 retrancheinent  en  kruidmagazijn  te  voleindigen.  Treurig  bleef  het  
 echter  gesteld  met  de  middelen  om  in  de  behoeften  der  troepen 
 4)  Mijer  1820,  bl.  605,  606,  1821,  bl.  3 8 ,  Tobias-,  bl.  6 3 ,  64,  en  
 H S .,  bl.  6 4 ,  Verwikk.,  bl.  297,  29 8 ,  de  Stuers  H S .,  bl.  2—4.  
 s)  Tobias,  bl.  64. 
 te  voorzien.  Aan  kleeding  en  vivres  was  volslagen  gebrek  en  het  1820.  
 geld  zoo  schaarsch  dat  de  soldij  niet  behoorlijk  kon  voldaan  worden. 
 Men  slaagde*’  er  echter  in  door  den  aankoop  van  twee  metalen  ka-  
 ronnades  en  vier  metalen  zespouders  den  post  te  versterken  ;  en  
 dit  moest  als  een  te  grooter  voordeel  beschouwd  worden,  toen  men  
 bemerkte  dat  de  Chinezen  de  hervatting  der  vijandehjkheden  wel  
 uitgesteld,  maar  niet  voor  goed  opgegeven  hadden,  en  bezig  waren  
 door  de  bosschen  twee  wegen  aan  te  leggen,  van  welke  de  eene  
 naar  de  batterÿ  des  Sultans  te  Batoe-lajang  gerigt  was,  de  andere  
 aan  de  rivier  tegenover  het  kampement  der  onzen  moest  uitkomen. 
 De  vrees  voor  de  maatregelen  der  Chinezen  was  niet  het  eenige  
 dat  de  bezetting  van  Pontianak  gedurende  het  jaar  18 2 0   veront-  
 rustte.  De  ontblooting  van  Tajan  gaf  aan  Goesti  Arief  eene  te  
 günstige  gelegenheid  om  zijne  aanslagen  tot  herkrijging  van  het  
 verloren  gezag  te  hernieuwen,  dan  dat  hij  die  ongebruikt  zou  hebben  
 laten  voorbijgaan.  Een  detachement  van  6 0   man  werd  uoodig  
 geoordeeld  om  Goesti  Arief  uit  zijne  verschansingen  te  verdrij-  
 ven  2) ,  maar  k o n ,  zonder  Pontianak  aan  het  schromelijkst  gevaar  
 bloot  te  ste llen,  niet  daartoe  worden  afgezonderd.  Men  liet  dus  
 Tajan  aan  zijn  lot  o ve r,  te  eerder  zeker  daar  reeds  de  mcening  
 had  veld  gewonnen  dat  de  aanspraken  van  Pontianak  op  dat  ge-  
 bied,  die  men  tot  dusverre  had  gehandhaafd,  ougegrond  waren. 
 Erger  nog  was  omstreeks  denzelfden  tijd  de  stoutheid  der  zee-  
 roovers,  die  ter  reede  van  Pontianak  op  de  praauwen  loerden,  welke  
 met  de  lading  voor  de  buiten  liggende  wankangs  de  rivier  afvoeren. 
 Om  deze  rooverijen  zoo  goed  mogelijk  te  beletten  werd  aan  eene  
 gewapende  praauw  van  den  Sultan  eene  door  de  onzen  toegevoegd,  
 van  twee  metalen  vierponders  voorzien,  en  met  13  Ambonezen,  
 onder  het  bevel  van  een  Europeschen  sergeant,  bemand.  Ofschoon  
 deze  maatregel  natuurlijk  tot  onderdrukking  der  rooverij  niets  vermögt, 
   strekte  bij  toch  om  van  ons  établissement  den  smaad  af  te  
 weren  dat  wij  zelfs  tegen  onder  onze  oogen  gepleegd  geweld  den  
 handel  niet  konden  beschermen  3). 
 J)  Zie  D.  I ,  bl.  14,  15. 
 s)  Ik  begrijp niet,  hoe  Verwikk.,  bl.  299,  kan  gezegd  worden,  //dat  de  
 kapitein-kommandant  van  dien  post  versterking  vroeg  van  60  man,”  nadat  
 eenige  regelen  vroeger  gezegd  was  dat  de  geheele  bezetting  van  Tajan  
 naar  Pontianak  was  opontboden. 
 3)  Verwikk.,  bl.  299,  Tobias,  bl.  65.