
 
        
         
		TIENDE  HÖOFDSTUK. 
 Onrast en ontevredenheid in Nederland over de handelingen van  James Brooke. —   
 Houding  der  regering.  —  Wisseling  van  diplomatieke  nota’s  tusschen  den  heer  
 Dedel  en  Lord  Aberdeen.  —-  Beschuldigingen  tegen  den  heer  Brooke.  —  Zijn  
 oordcel daarover. — Goede  verstandhouding  van  den  heer  Brooke  met  de  vorsten  
 en  residenten  ler  Westkust. —- Plannen  tot  kolonisatie  van  Enropeancn  op  Borneo. 
  — Zwarigheden daartegen. — Vereischten voor Borneo’s  ontwikkeling  en  wel-  
 vaart. — Geest der maatregelen  van den Gouverneur-Generaal Rochnssen  betreffende  
 dit  eiland. — Reorganisatie  onzer  bezittingeu  op  Borneo  in  1 8 4 6 .—  Beslait. 
 1845.  Het  berigt  van  de  vestiging  van  James  Brooke  te  Serawak  wekle  
 in  Nederland,  niet  onnatuurlijk,  veel  ontevredenheid  en  nog  meer  
 ongeruslheid;  —   beide  te  grooter  naarmate  men  bij  het  toemnaals  
 heerscbend  volstrekt  gebrek  aan  publiciteit  der  Indische  aangelegen-  
 heden,  van  de  waarde  onzer  bezittingen  op  Borneo  zieh  eene  over-  
 drevener  voorstelling  vormde.  Had  men  regt  geweten  wat  het  
 stelsel  van  onthouding  van  deze  bezittingen  gemaakt  had,  welligt  
 zou  men  de  zaken  van  Borneo  niet  zoo  veel  belangstelling  hebben  
 waardig  gekeurd;  althans  zou  men  dan  daarbij  het  oog  alleen  op  
 de  mogelijkheid  eener  toekomende  ontwikkeling  gevestigd  hebben.  
 Velen  twijfelden  of  Brooke  wel  zoo  geheel  op  eigen  gezag  handelde  
 en  zagen  in  hem  een  geheimen  agent  der  Britsche  regering;  anderen  
 waren  met  meer  regt  overtuigd  dat  althans het  Gouvernement  
 hem  niet  zou  in  den  steek  laten  en  zijne  pogingen  eerlang  tot  eene  
 hernieuwing  der  Britsche  vestiging  op  Borneo’s  Noordkust  zouden  
 leiden.  Dan  zouden  ongetwijfeld  de  botsingen  zieh  herhalen,  die  
 de  eersle  jaren  van  ons  hersteld  gezag  in  den  Indischen  Archipel  
 hadden  v e ro n tru st,  en  die  men  eiudelijk  door  het  traktaat  van  
 1 8 2 4   gelukkig  was  te  boven  gekomen;  en  dit  te  eerder  daar  Brooke  
 zelf  zieh  luide  had  aangekondigd  als  den  voortzetter  van  het  stelsel  
 van  Raffles,  voor  wien  »to  check  the  Dutch”  het  wachtwoord  ge-  
 weest  was.  Maar  men  was  ook  ontevreden  over  de  houding  der  
 Nederlandsche  regering,  die,  naar  men  meende  onze regten  op Borneo 
 niet  naar  behooren  had  gehandhaafd.  In  zooverre  had  men  daartoe  184  
 regt,  als  de  regering,  zoo zij  de  raadgevingen  harer  beambten  op  Borneo  
 had willen  opvolgen, de vestiging van Brooke gemakkelijk  had  kun-  
 nen  voorkomen,  door  zelve  Serawak  te  bezetten,  wat  trouwens  ongetwijfeld  
 een kreet van verontwaardiging  te Singapoera  zou  hebben  doen  
 opgaan.  Maar  het  bezwaar  dat  doorgaans  geopperd  werd,  was  een  geheel  
 ander en  steunde  op  eene zuivere  dwaling.  Men  meende namelijk  
 dat  Serawak  eene  onderhoorigheid  was  van  Sambas,  men  gaf  aan  
 de  pogingen  van  den  Sultan  van  dat  rijk  om  Brooke  tegen  te  werk 
 en,  de  onjuiste  verklaring  dat  hij  dit  deel  van  zijn  grondgebied  
 van  Brooke  zou  hebben  opgevorderd,  en  men  geloofde  dat  de  regering  
 zieh  alleen  u it  vrees  voor  de  Britten  had  laten  wetirhouden  
 om  hare  eigene  regten  en  die  van  hären  vasal  openlijk  te  handha-  
 ven  1).  In  een  ander  opzigt  dwaalde  de  publieke  opinie  niet  minder. 
   Men  kon  natuurlijk  aan  Brooke,  als  partikulier,  geene  schending  
 van  internationale  verdragen  wijten,  maar  in  geval  dat  het  Britsche  
 Gouvernement  zieh  zijner  aantrekken,  de  aangeboden  souvereiniteit  
 over  Serawak  van  hem  overnemen,  of  op  zijne  aanbeveling  zieh  op  
 Laboean  of  Balambangan  vestigen  mögt,  zou,  meende  men,  aan  
 artikel  1 2   van  het  Londensch  trakta a t,  waarbij  Engeland  zieh  
 verbond  geene kantoren  te  vestigen  op  eenig  der  eilanden  ten  Zmden  
 van  straat  Singapoera,  geweld  worden  aangedaan.  Het  zal  niet  
 noodig  zijn  thans  nog  aan  te  voeren  dat  het  ongerijmd  zou  zijn  
 Borneo  een  eiland  ten  Zuiden  van  straat  Singapoera  te  noemen,  en  
 dat  de  aangehaalde  woorden,  wil  men  ze  niet  ook  op  Nieuw-Holland  
 en  Nieuw-Zeeland  toepassen,  u it  den  aard  der  zaak  slechts  kunnen  
 verstaan  worden  bepaaldelijk  van  diegroepen  van  eilanden,  die  door  
 genoemde  straat  van  Singapoera  gescheiden  zijn  en  van  welke  eenige 
 *)  Men  zie  over  dit punt  de  aanteekeningen  op  de Hollandsclie  vert^ling  
 van  Keppel  D.,  onder  den  titel  //Togten  van  Jakob  Brooke”,  I I ,  .bl.  394,  
 Teenstra,  Beknopte  beschrijving  der  Ned.  Overzeesche  bezittingen,  bl.  832,  
 Smulders,  Geschiedenis  en  verklaring  van  het  Tractaat  van  17  Maart  
 1824,  bl.  133.  Nog  den  2<1™  Augustus  1847  zeide  de  heer  van  Rijcke-  
 vorsel  in  de  Tweede  Karner,  //Serawak  is  een  leen  van  Sambas,  en  Sambas  
 is  ongetwijfeld  eene  Nederlandsche  bezitting”.  Zie  Moniteur  des  Indes,  
 1847—48,  revue  coloniale,  p.  59.  De  oorsprong  dezer  dwaling  is,  naar  ik  
 meen,  te  zoelcen  in  de  volgende  woorden  van  Tobias,  bl.  10:  //Dit  rijk  
 //(Sambas)  bezit nog eenzeer groot grondgebied,  op  een  gedeelte  van  hetwelk  
 //zieh  echter  een  aantal  meest  van  zeeroof  levende  vorstjes  hebben  nederge-  
 // zet  en  genoemd  worden  naar  de  rivieren  aan  welker  oevers  zij  wonen,  
 //als  Saraba  [Serawak],  Kalaka  enz.,  over  welke  de  vorst  van  Sambas  
 //volstrekt  geen  gezag  kan  uitoefenen.”