
 
        
         
		1818.  kommandant  van  het  garnizoen  van  Mampawa,  in  civiele  dienst  te  
 doen  overgaan,  ten  einde  hem,  zoodra  de  zaken  van  Montrado  ge-  
 heel  geregeld  waren,  op  een  traktement  van  f   4 0 0   ’s  maands,  tot  
 assistent-resident  van  Montrado  en  Doeri  te  benoemen.  Dit  laatst-  
 genoemde,  mede  door  Chinezen  bewoonde  landschap,  eigenlijk  een  
 deel  vau  Mampawa,  maar  als  apanage  aan  een  jongeren  broeder  
 des  Panembahans,  Pangeran  Moeda  Djaja  Koesoema  ,  die  doorgaans  
 te  Sambas  woonde,  toegewezen,  en  schier  als  onafhankelijk  
 aangemerkt,  had  ook  omstreeks  dezen  tijd  den  wensch  te  kennen  
 gegeven,  om  zieh  onder  de  bescherming  van  het  Nederlandsch  ge*  
 zag  te  stellen  2).  Het  was  bij  dit  alles  den  heer  Pred ig e r,  in  
 zijnen  grooten  ijver  »om  iets  ten  voordeele  en  nu tte  van  het  Gouvernement  
 te  v e rrig ten ,”   niet  ingevallen  dat  hij  zieh  omtrent  
 maatregelen  van  zooveel  gewigt  vooraf  met  den  Commissaris  en  
 met  den  resident  van  Sambas  had  behooren  te  verstaan. 
 Den  2 5 sten  November,  dus  den  dag  na  dien  waarop  zieh  de  
 resident  van  Sambas  he t  eerst  te  Montrado  had  vertoond,  ging  
 ook  de  heer  Prediger  derwaarts  op  r e i s ,  vergezeld  van  den  lui-  
 tenant  von  Kielbeg  met  13  Soldaten  ,  den  ambtenaar  van  Elsen  
 en  eenige  aanzienlijke  Maleijers.  Hij  voer  met  drie  praauwen  
 de  rivier  van  Mampawa  op  tot  Ajer-mati  ,  en  de  reis  vandaar  
 te  voet  vervolgende,  bereikte  hij  den  l sten  December  Montrado,  
 waar  hij  door  den  kapitein  aan  het  hoofd  der  kongsie  ontvan-  
 gen  en  met  saluutschoten  binnengeleid  werd.  De  heer  Prediger  
 hield  daarop  eene  toespraak  tot  de  verzamelde  Chinezen,  waarin  
 hij  het  oogmerk  zijner  komst  aanduidde  en  hun  verzocht  een  
 dag  te  bepalen,  waarop  zij  de  conditien,  die  hij  hun  wilde  voor-  
 stellen,  overwegen  zouden.  De  derde  December  werd  daartoe  vast-  
 gesteld,  en  op  dien  dag  werd,  na  eene  discussie  van  een  paar  
 u re n ,  eene  overeenkomst  getroffen,  die  door  den  kapitein  uit  aller  
 naam  geteekend  en  van  het  groot  zegel  voorzien  werd.  Den  vol-  
 genden  dag  deed  de  heer  Prediger  ook  op  zijne  beurt  de  Nederland-  
 sche  vlag  hijschen  en  afkondigen  dat  alle  Gouvernements  muntspe-  
 eien  in  de  Chinesche  landen  zouden  gangbaar  zijn. 
 1)  Denzelfden  dien  wij  D.  X,  bl.  360,  leerden  kennen. 
 2)  Brief  van  Prediger  aan  den  Commissaris  van  Boekholtz  van  19 Nov.  
 1819  (bijlage  tot  Nahuys  HS.  III,  in  welk  stuk  ook,  bl.  4 ,  5,  over Doeri  
 gesproken  wordt.) 
 s)  Zie  D.  1,'bl.  108. 
 Hct  blijkt  niet  uit  het  rapport  van  den  heer  Prediger,  of  hij  
 le  Montrado  eenige  kennis  bekwam  dat  de  heer  Müller  hem  reeds  
 was  vöörgeweest.  ’t  Is  echter  moeijelijk  te  begrijpen  dat  hij  
 daarvan  onkundig  zou  gebleven  zijn ,  tenzij  men  aanneme  dat  de  
 Chinesche  hoofden  de  vlag,  door  den  heer  Müller  geheschen,  na  
 zijn  vertrek  weder  hadden  nedrgehaald.  1k  acht  het  waarschijnlij-  
 ker  dat  de  heer  Prediger,  de  maatregelen  van  den  heer  Müller,  die  
 geen  contract  gesloten,  geen  ambtenaar  of  garnizoen  had  achterge-  
 laten,  als  niet  afdoende  beschouwende,  en  voor  zieh  zelven  de  eer  
 willende  behouden  van  Montrado  tot  erkenning  van  het  Nederlandsch  
 gezag  genoopt  te  hebben,  eenvoudig  gehandeld  heeft  zonder  zieh  om  
 de  vroegere  stappen  van  den  heer  Müller  te  bekreunen,  e n ,  ten  
 einde  de  verdediging  van  zijn  gedrag  niet  te  bederven,  in  zijn  rapport  
 geheel  daarvan  heeft  gezwegen.  Hij  verhaalt  echter  zelf  dat  
 de  Chinezen  hem  den  Sden  of  6den  December,  in  eene  vergadering  
 der  kongsie,  om  toestemming  verzocliten  tot  het  zenden  van  afge-  
 vaardigden  naar  Sambas,  ten  einde  den  resident  en  den  Sultan van  
 de  gesloten  overeenkomst  te  verwittigen.  Het  blijkt  dat  de  heer  
 Prediger,  vermoedelijk  veronfrust  door  het  besef dat  zijne  handelin-  
 gen  niet  geheel  te  billijken  waren,  deze  zending  afried,  zeggendedat  
 de  verlangde  kennisgeving  zeer  wel  schriftelijk  kon  plaats  hebben.  
 Toen  echter  de  Chinezen  op  die  zending  bleven  aandringen,  bood  
 h ä   aan  hen  in  persoon  te  vergezellen;  doch  daar  hij  niet  op  eene  
 zoo  lange  afwezigheid  gerekend  had,  verzocht  hij  de  hoofden  hem  
 zes  of  zeven  tail  goud  te  leenen,  ten  einde  de  reis  te  kunnen  vol-  
 brengen  op  eene  wijze,  die  met  zijnen  rang  overeenkwam  1).  De  
 Chinezen,  bij  wie,  om  het  gebrek  van  overeenstemming  tusschen  de  
 handelingen  der  residenten,  reeds  lang  het  vermoeden  had  wortelge-  
 schoten  dat  de heer  Prediger  zonder  behoorlijke  volmagt  handelde  2) ,  
 en die  zijn  verzoek  misschien  weinig  overeenkomstig  vonden  met  den  
 hoogen  dunk  dien  zij  aanvankelijk  van  zijn  persoon  en  zijne waar-  
 digheid  hadden  opgevat,  wilden  hierin  niet  treden,  maar  waren  nu  
 te  minder  van  het  plan  tot  de  zending  naar  Sambas  af  te  brengen. 
 ä)  Berigt  van  Prediger  van  23  Jan.  (bijlage  tot  Nahuys  HS.  IV).  
 s),  Volgens  de  bijzondere  berigten  door  den  Commissaris  Nahuys van de  
 Chinezen  ingewonnen,  had  de  heer  Prediger  500  oncen  goud  geeischt,  
 maar  zijn  eisch  allengs  tot  5  oncen  verminderd,  en  was  daardoor  vooral  
 hunne  achterdocht  gaande gemaakt.  De heer Müller  zegt,  Memorie  van  April  
 1820,  aanmerking  op  bijl.  28,  dat  zijne  eischen  van  een  pikol  goud  (!)  tot  
 6  tail  afdaalden. 
 1818.