
 
        
         
		1843.  len.  De  heer  Baumgardt  zag  zieh  verpligt  ook  dezen  hoon  te  
 verduwen,  en  tra chtte   hen  gerust  te  stellen  door  de  belofte  dat  
 hij  hunnen  eisch  aan  het  oordeel  van  het  opperbestuur  zou  onder-  
 werpen.  Maar  de  Ghinezen  lieten  zieh  niet  zoo  gemakkelijk  paai-  
 jen.  In  Mei  herhaalden  zij  schriftelijk  hunnen  eisch  tot  opsporing  
 en  uitlevering  door  het  bestuur  van  Si  Boeang  en  S a le h ,  de  
 beide  voornaamste  hoofden  der  wederspannige  Dajaks,  en  maakten  
 zieh  te  gelijker  tijd  gereed  om ,  ten  getale  van  2 0 0 0 ,  door  een  
 duizendtal  Dajaks  van  Selakouw  ondersteund,  Larah  binnen  te  ruk-  
 ken.  Dit  landschap  werd  weldra  door  hen  overmeesterd  en  vermeid,  
 en  men  vreesde  dat  zij  een  aanslag  op  de  hoofdplaats  zelve  in  den  
 zin  hadden.  Het  gelukte  echter  den  Sultan  deze  ramp  afte-  
 wenden  en  door  zijne  tusschenkomst  een  vergelijk  tusschen  de  beide  
 partijen  te  treffen ,  ofschoon  op  eene  wijze  die  voor  de  Dajaks  
 geenszins  voldoende  geacht  werd. 
 Maar  wel  verre  dat  de  vermetelheid  en  aanmatiging  der  Ghinezen  
 de Indische regering tot eenigen  krachtigen  maatregel  zouden  bewogen  
 hebben,  scheen  de  Gouverneur-Generaal  veeleer  van  oordeel  dat  in  
 deze  zaak  door  den assistent-resident  nog  te veel was verrigt.  Hij werd  
 aangaande  zijne  bemoeijenis  met  deze  geschillen  teregt  gewezen  ,  
 terwijl  zoowel  hem  als  zijnen  ambtgenoot  te  Pontianak  gelast  werd,  
 zieh  van  alle  verdere  bemoeijing  met  de  Ghinezen  en  Dajaks  te  ont-  
 houden.  Ook  den  verbannen  Pangeran  durfde  de  Gouverneur-Generaal  
 niet  naar  Sambas  terugzenden:  hij  bleef  te  Batavia,  waar  hij  
 eenige  jaren  later  overleed  1). 
 In  het  jaar  1843 overleed  een  der  vorsten  van  Borneo’s  W e stkust,  
 wiens  vroegere geschiedenis  eene  ruime  plaats in  deze  bladen inneemt,  
 maar  van  wien  sedert  18 3 7   mijne  bronnen  geheel  en  al  zwijgen:  
 ik  bedoel  Sultan  Abdoe’l-Djalil  van  Sukkadana.  De  statistieke  mede-  
 deelingen  aangaande  de  bevolking  en  den handel  van  dit  rijk je ,  elders  
 door  mij  gegeven  2) ,  toonen  maar  al  te  duidelijk  dat  h i j ,  ook  na  
 de  beslechting  zijner  geschillen  met  den  Panembahan  van  Matan  
 in  het  genoemde  ja a r,  er  niet  in  geslaagd  was  Sukkadana  weder  
 tot  zijn  vroegeren  rang  op  te  heffen,  en  siecht  had  beantwoord  aan  
 de  verwachting  die  de  Indische  regering  eenmaal  van  hem  gekoes-  
 terd  had.  Hij  w e rd ,  gelijk  reeds  vroeger  bepaald  was,  door  zijn 
 oudsten  zoon,  Tongkoe  besar  Anom,  doch  niet  met  den  weidschen  1843.  
 titel  van  Su ltan ,  maar  met  den  geringeren  van  Panembahan,  opge-  
 volgd.  In   verband  hiermede  schijnt  de  Indische  regering  de  Pa*  
 nembahans  van  Simpang  en  Matan  weder  van  de  erkenning  van  
 het  oppergezag  der  vorsten  van  Sukkadana  te  hebben ontslagen,  daar  
 wij  zien  zullen  dat  met  hen  in  1 8 4 5 ,  als  met  onafhankelijke  vorsten  
 ,  nieuwe  contracten  gesloten  werden  1). 
 Terwijl  het  stelsel  van  onthouding  den  invloed  van  het  Neder-  
 landsch  gezag  op  Borneo  gedurig  deed  afnemen,  liet  Radja  Brooke  
 geene  gelegenheid  voorbijgaan  om  den  zijnen  te  versterken  en  het  
 Britsche  Goavernement  op  te  wekken  om  z ie h ,  ten  koste  van  
 Holland,  in  den  Indischen  Archipel  te  doen  gelden.  » ’t  Is  inderdaad  
 te  b e treu ren ,”  zoo  schreef  hij  den  3 0 sten  April  1 8 4 3 ,  »dat  wij  de  
 „ gedurige  uitbreiding  van  het  Nederlandsch  gezag  zoo  lijdelijk  toe-  
 »zien;  want  de  Holländers  zijn  in  vredestijd  geduchte  mededingers, 
 » en  wij  hebben  geen  hoop  op  een  oorlog  met  hen    Terwijl 
 »de  heer  Verstolk  van  Soelen  schrijft  dat  het  beginsel  van  vrijen  
 »handel  is  aangenomen,  duu rt  het  verbod  van  zout,  opium,  wape-  
 » nen  enz.  steeds  voort.  Een  fraaije  vrije  h an d e l,  voorwaar!  Zij  
 »hebben  dien  niet  en  zullen  dien  nimmer  hebben;  en  zoo  zij  al  
 » in   naam  de  handelsvrijheid  huldigen,  zullen  zij  die  steeds  in  de  
 » bijzonderheden  der  uitvoering  ontduiken  2).”  In   overeenstemming  
 met  de  hier  uitgedrukte  gevoelens  trachtte  de  heer  Brooke  verbind-  
 tenissen  aan  te  knoopen  met  die  vorsten  en  volken  der  binnenlanden,  
 die  in  naam  het  oppergezag  van  ons  Gouvernement  erkenden,  maar  
 „met wie  de  politieke  betrekkingen  in  de  laatste  jaren  niet  onder-  
 houden  waren.  Sedert  den  aanvang  zijner  vestiging  op  Borneo  had  
 hij  de  Rapoeas-rivier  met  hare  vertakkingen  aangemerkt  als  het  
 voorname  kanaal  waarlangs  de  handel  zijne  zegeningen  tot  de  af-  
 gelegenste  deelen  des  eilands  brengen  en  alom  welvaart  en  bescha-  
 ving  verbreiden  k o n ,  en  hij  beschouwde  het  daarom  als  eene  der  
 groote  voordeelen  van  de  ligging  van  Serawak  dat  de  rivier  die 
 >)  Dat  de  Sultan  van  Sukkadana  in  1843  gestorven  is .b ljjk t  uit  de  
 vereeliiking  van  de  lösten  der  voornaamste  inlandscbe  vorsten  in  den  Aima-  
 nak  v.  N.  I.  voor  1843  en  1844.  Zijn  zoon  wordt  wegens  zijn  minderen  
 rang  niet  in  den  Almanak  vermeld,  dock  zijn  naam  en  titel  zijn  opgege-  
 ven  door  den  heer  Netscher,  in  het  Tijdschrift  voor  Ind.  taalvolkenkunde, 
  uitgegeven  door het B atav. Gen., D.  III,  berigten,  .  •  8- 
 ook  nog  over  hem  Moniteur  des  Indes,  1 8 4 7 - 4 8 ,  revue  coloniale,  p.  34. 
 *)  Selection  from  papers  relating  to  Borneo,  p.  13.