
 
        
         
		1818.  in  zijn  inet  Banjer-massin  gesloten  verdrag  gehandeld  met  eene  
 onafhankelijke  magt,  en  er  kon  geen  sprake  zijn  van  teruggave  eener  
 kolonie  aan  de  Hollanders,  die  hun  reeds  vöör  de  bezetting  door  
 de  Engelschen  niet  meer  had  toebehoord.  Het  Nederlandsch-Indisch  
 Gouvernement  liet  zieh  echter  met  deze  redenering  niet  tevreden  
 stellen ,  en  het  Britsch  b e s tu u r,  toenmaals  werkelijk  geneigd  om  ,  
 in  weerwil  der  tegenstribbeling  zijner  agenten,  het  verdrag  van  
 1 8 1 4   niet  slechts  naar  de  le tte r ,  maar  ook  naar  den  geest  ten  
 uilvoer  te  leggen,  ondersteunde  Raffles  niet  en  droeg  zorg,  dat  nog  
 vodr  het  einde  des  jaars  alle  hinderpalen  tegen  de  bezetting  door  
 de  onzen  van  Banjer-massin  waren  u it  den  weg geruimd  i).  Raffles  
 meende  echter  n u ,  in  het  belang  zijner  landgenooten,  tot  ver-  
 dubbelde  waakzaamheid  verpligt  te  z ijn ,  opdat  de  Hollanders  
 met  de  overige  vorsten  van  Borneo,  en  de  naburige,  nog  niet  
 aan  hun  gezag  onderworpen  eilanden  en  k u slen ,  geene  verbind-  
 tenissen  zouden  aangaan,  die  tot  uitsluiting  van  den  Britschen  
 handel  zouden  kunnen  leiden.  fly  strekte  zijne  bezorgdheid  te  
 dien  aanzien  vooral  ook  uit  tot  de  staten  van  Borneo’s  Westkust,  
 te  meer  dewijl  bij  volkomen  inzag  welk  eene  uitmuntende  stapel-  
 plaats  eene  vestiging  op  de  Karimata-eilanden  aan  den  Britschen  
 handel  verschaffen  zou  2). 
 Terwijl  Raffles  zieh  nog  in  Bengalen  bevond,  om  de  medewer-  
 king  van  den  Gouverneur-Generaal,  lord  Hastings,  voor  zijne  plan-  
 nen  ten  aanzien  van  Borneo,  Sumatra  en  de  tusschen  beiden  lig-  
 gende  eilanden  te  verwerven,  benoemde  kolonel  Bannerman,  Gouverneur  
 van  Poelo  P in a n g ,  den  resident  van  Malakka,  majoor  
 F a rq u h a r,  tot  Britsch  agent  bij  de  vorsten  van  Borneo’s  Westen  
 Sumatra s  Oost-kust  en  van  den  Archipel  van  R io uw ,  met  
 last  om  handelstraktaten  met  hen  aan  te  gaan,  die  de  uitslui-  
 lin g   of  bemoeijelijking  van  den  Britschen  handel,  ten  gevolge  van  
 de  weldra  verwachte  komst  der  Hollanders,  zouden  voorkomen,  
 en  om  tevens  een  geschikt  p u n t  voor  eene  Britsche  nederzetting  
 in  deze  wateren  op  te  zoeken  en  in  bezit  te  nemen.  Hij  was  na-  
 melijk  door  het  gerucht  van  de  u itrusting  der  expeditie  onder  majoor  
 Muntinghe  en  door  een  gezantschap  en  brieven  van  den  Sultan  
 van  Pontianak,  den  wensch  uitende  om  een  verbond  met  het 
 )  Raffles,  p.  392,  Capellen  Mon.,  p.  167;  vgl.  Daendels,  » Staat der Ned.  
 O.  I.  bezitt.”,  bl.  73. 
 !)  kYgl.  D,  I ,   bl.  134. 
 Engelsch  bewind  aan  te  gaan,  tot  bespoediging  ner  beraamde  maat-  1818.  
 regelen  geprikkeld.  Farquhar  vertrok  te  dien  einde  van  Malakka,  
 verzeld  van  een  détachement  troepen,  en  van  volmagten  en  brieven  
 voor  de  genoemde  vorsten  voorzien.  Hij  wendde  het  eerst  den  
 steven  naar  Pontianak,  waar  hij  ju ist  aankwam  toen  de  Nederlandsche  
 expeditie  op  de  reede  was  ten  anker  gekomen  1). 
 De  Britsche  agent  vond  gelegenheid  den  brief  voor  den  Sultan  
 van  Pontianak  bestemd  in  diens  handen  te  speien;  eer  de  Nederlandsche  
 gezagvoerder  van  zijne  komst  onderrigt  was  2).  Hij  over*  
 tuigde  zieh  echter  spoedig  dat  hij  te  laat  was  gekomen  en  onver-  
 rigter  zake  zou  moeten  aftrekken,  toen  een  der  ter  beschikking  van  
 den  Gommissaris  gestelde  ambtenaren,  de  heer George Muller — een  
 naam  die  eene  ruime  plaats  in  ons  volgend  verhaal  zal  bekleeden, —   
 bij  hem  aan  boord  roeide  om  zieh  van  het  doel  zijner  komst  te  
 vergewissen.  De  heer  Mjuller  vernam  van  hem  dat  hij  last  had  
 met  de  vorsten  van  Borneo’s  Westkust  en  van  Riouw  te  onderhan- i 
 delen  en  de  Karimata-eilanden  zoo  mogelijk  te  bezetten;  doch  de  
 vertoogen  van onzen afgevaardigde  en het gezigt  onzer  vloot waren  vol-  
 doende  om  hem  te  bewegen,  niet  enkel  om  de  onderhandelingen  
 met  Pontianak  te  stak en ,  maar  ook  om  van  de  onderneming  op  
 de  Karimata-eilanden  af  te  zien,  daar  hij  niet  hopen  kon  bij  de  
 70   of  8 0   Orang-laut,  die  de  bevolking  dezer  groep  u itm a ak ten ,  
 genoegzamen  steun  tegen  onze  overmagt  te  vinden  3).  De  heer  
 Farquhar  wendde  daarop  den  steven  naar  Sumatra,  waar  hij  met  
 den  Sultan  van  Siak  een  verdrag  sloot,  dat  vele  jaren  later  tot  
 basis  van  de  Britsche  vertoogen  tegen  onze  bezetting  van  Sumatra’s  
 Oostkust  heeft  gestrekt  4).  Dat  intusschen  de  Gouverneur  van  Ben-  
 koelen  om  de  mislukking  dezer  eerste  poging  het  plan  niet  opgaf  
 om  op  Borneo’s  Westkust  voet  te  krijgen,  zal  u it  het  vervolg  van  
 dit  verhaal  kunnen  blijken. 
 ’)  Raffles,  p.  392,  395,  G.  Muller,  bl.  233.  Het  gezantsebap  van  den  
 Sultan  van  Pontianak  vind  ik  alleen  vermeld  in  eene memorie  van  G.  Muller  
 van  April  1820  (HS.),  aanmerking  op  bijl.  11. 
 a)  Brief van  den  Commissaris  Nahuys  aan  den  Gouv.-Gen.  van  9  Mei  
 1819:  //de  brief van  den  majoor  Farquhar  was  reeds  bij  den  Sultan,  voor-  
 dat  nog iemand  der  onzen  wist,  dat  er  een  majoor  Farqubar  op  de  reede  
 was. ’  (De  aangebaalde brief en  daarbij  beboorende  stukken  beheizen  eene  
 uitvoerige  wederlegging  der  beschuldigingen  van  den  heer  G.  Muller  tegen  
 Sultan  Kasim  van  Pontianak.) 
 s)  Raffles,  p.  395,  G.  Muller,  bl.  233. 
 *)  Over  de  onderhandelingen  van majoor  Farqubar  met  Siak  zie  Ander