
 
        
         
		1842.  »in  de  waarheid  die  wij  prediken,  beschouwd  worden;  hij  is  alleen  
 »een  gevolg  van  de  zeer  onbepaalde  voorstellingen  die  z ij,  of  velen  
 »van  hen,  door  onze  kwalijk  begrepen  woorden  ontvangen.  Wansn 
 e e r  hun  eenmaal  he t  evangelie  in  al  zijnen  omvang  en  eenvoud  
 »zal  gepredikt  worden,  is  het  te  verwachten  dat  hunne  natuurlijke  
 »harten  daartegen  zullen  opkomen.  Nogtans  is  de  eenvoudigheid  
 »van  hun  karakter  geheel  in  hun  voordeel,  en  geeft  ons  grond  om  
 »te  hopen  dat  zij  voor  het  evangelie  beler  toegankelijkzullen  z i j n ,  
 »dan  zij  die  te  gelijk  door  vooroordeel  en  zonde  daarvan  worden  
 »afgeschrikt  1).” 
 De  hehandeling  die  de  broeders  van  de  zijde  der  Maleijers  on-  
 dervonden,  was  zeer  uiteenloopend.  De  hoofden  van  Landak  waren  
 vriendelijk  en  behulpzaam;  maar  de  Panembahan  van  Tajan,  welke  
 plaats  zij  den  2 7 sten  April  bereikten,  was  u ite rst  koel:  hij  scheen  
 h unne  bedoelingen  te  verdenken  en  zocht  uitvlugten  om  te  voor-  
 komen  dat  zij  met  zijne  Dajaks  in  aanraking  kwamen.  Alleen  te  
 Bekat  hadden  zij  gelegenheid  het  evangelie  aan  de  Dajaks  te  ver-  
 kondigen.  Dit  was  nie t  het  eenige  bewijs  van  de  vijandigheid  der  
 Maleijers;  zij  werden  in  het  verkrijgen  van  gidsen  en  vervoermid-  
 delen  zoozeer  tegengewerkt,  dat  zij  besloten  de  Kapoeas-landen  te  
 verlaten  en  hunne  reis  in  eene  andere  rigting  te  vervolgen.  Zij  
 zakten  dus  de  rivier  af  tot  het  eiland  Separo  en  reisden  vandaar  
 längs  de  binnenwateren  naar  Sukkadana,  waar  zij  den 4 dcn Mei door  
 den  gezaghebber  von  Dewall  hartelijk  werden  ontvangen  2). 
 Van  Sukkadana  vervolgden  de  reizigers  den  togt  over  zee  tot aan  
 den  mond  der  Pawan-rivier,  die  zij  opvoeren  tot  E atap an ,  waar  
 zij  den  7den  Mei,  een  zondag,  rustdag  hielden.  Zij warengehuisvest  
 bij  den  Penggawa,  die  hen  met  de  grootste  gastvrijheid  onthaalde,  
 e n ,  nie t  toelatende  dat  zij  van  het  medegebragte  voedsel gebruikten,  
 driemaal  des  daags  de  tafel  op  de  netste  en  smaakvolste  wijze  voor  
 hen  spreiden  liet.  Hij  scheen  een  groote  vriend  der  Europeanen  en  
 nam  het  geschenk  van  een  Bijbel  en  een  aantal  traktaatjes met dank-  
 baarheid  aan.  De  broeders  moesten  uit  deze  boeken  voorlezen,  en  
 zijne  vrouw  en  volgelingen  werden  geroepen,  om  mede  hunne  
 voorlezing.  en  verklaring  aan  te  hooren.  De  Penggawa  las  zelf  her-  
 haaldelijk  in  den  Bijbel,  welks  inhoud  hem  zeer scheen te behagen, 
 ’)  Thomson,  p.  120—127.  
 s)  Thomson ,  p.  122,  127  f. 
 en  vroeg  gedurig  opheldering.  Ten  laatste  kwam  de  gewone  vraag:  1842.  
 »Is  de  Forkán  (de Koran)  onder  deze  Schriften  der  Profeten?”  Het  
 ontkennend  antwoord  maakte  plotseling  een  einde  aan  het  gesprek. 
 Den  l l d<¡n  bereikten  de  broeders  Kajoeng  en  werden  door  den  Panembahan  
 ,  in  tegenwoordigheid  van  eene  talrijke  schaar  van  volgelingen  
 ,  ten  gehoore  toegelaten.  Deze  vorst  liet  zieh  veel  voorstaan  
 op  zijne  bedevaart  naar  Mekka,  en  trachtte de zendelingen  door zijne  
 vragen  in  het  naauw  te  brengen.  »Hoe  vele  boeken  heeft God tot de  
 menschen  doen  nederdalen?  Hoe  vele  dingen  zijn  ons ten  aanzien  der  
 godsdienst  van  Godswege  bevolen?  Hoe  dikwijls  moeten  wij  bidden?  
 Moeten  wij  ons  vóór  het  gebed  wasschen?  Erkent  gij  het  gezag  van  
 den  Koran?  Vindt  gij  steun  bij  den  Gouverneur-Generaal  te  Batavia?  
 Hebben  uwe  zenders  op  het  oog  zieh  in Gods schatting verdienstelijk  
 tem ak en ? ”  Ziedaarde  voornaamste  zijner  vragen,  die de broeders zóó  
 trachtten  te  beantwoorden,  dat  ijdele  woordehstrijd  vermeden  en d e   
 waardigheid  van  gezanten  van Christus gehandhaafd werd.  De Panembahan  
 verklaarde  ten  slotte,  hun  voornemen hoogelrjk goedtekeuren en  
 zieh  zeer te verheugen dat zijneonderdanengodsdienstigonderwijs  ontvangen  
 zouden,  waarbij  hij  alle ondersteuning aan de broeders beloofde. 
 Zij gaven hem  een exemplaar van  den Bijbel en  deelden, bij  het verlaten  
 van  het paleis,  eene menigte  Nieuwe  Testamenten  en  traktaatjes onder  
 het volk  uit.  Nadat  zij  de rivier  nog  een  paar  dagen waren opgevaren,  
 keerde Youngblood naar Pontianak terug,  terwijl Thomson de reis alleen  
 te  voet  vervolgde  om  de  binnenlanden  op  te  nemen,  slechts  door  
 drie  Dajaks  om  zijne  bagaadje  te  dragen,  en  door  een  onwetenden  
 gids  vergezeld.  In  de  Matansche  binnenlanden  vond  hij  de  Dajaks  
 over  het  geheel  veel  tneer  ingetrokken  en  veel  minder  behulpzaam  
 dan  in  de  vroeger  bereisde  s tre k e n ,  terwijl  zij  zieh  bij  zijne  po-  
 gingen  om  hen  te  onderrigten,  meestal  zeer  onverschillig  en  onop-  
 merkzaam  betoonden.  Beter  was  de  ontvangst  die  hem  den  2 7 sten  
 te  Semandang,  in  he t  gebied  van  S impang,  ten  deel  viel.  Een  
 Dajaksch  feest,  dat  daar  tot  inwijding  eener  nieuwe  woning  ge-  
 vierd  werd,  gaf  hem  gelegenheid  om  over  het  misbruik  van  bedwel-  
 mende  dranken  u it  te  weiden.  De  Dajaks  luisterden  opmerkzaam,  
 erkenden  vaak  de  kracht  zijner  argumenten,  en  kwamen  zelven  
 hem  dikwijls  met  zeer  juiste  opmerkingen  te  gemoet.  Aan  zijne  
 vermaningen  tot  matigheid  knoopte  de  zendeling  andere,  die  hem  
 allengs  den  overgang  baanden  tot  de  prediking  des  evangelies.  Zij  
 sloten  zieh  rondom  hem  in  een  halven  kring  aaneen,  hoorden  hem