
 
        
         
		1843.  het  doorstroomt,  de  gelegenheid  verschafte  om  in  het  binnenland  
 door  te  dringen  tot  op  slechts  eene  dagreize  afstands  van  de  wate-  
 ren  der  Kapoeas,  welker  mond,  gelijk  hij  zieh  u itd ru k t,  door  de  
 Hollanders  hermetisch  gesloten  was  1).  Nadat  Brooke  in  het  laatst  
 van  September  van  een  nieuw  bezoek  te  Broenei  was  teruggekeerd,  
 waar  hij  van den Sultan het regt verworven had om Serawak niet langer  
 als  le e n ,  maar  blijvend  en  onafhankelijk  te  besturen  2) ,   begon  hij  
 zijne  aandacht  meer  bepaald  aan  den  handel  met  de  Maleische  sta-  
 ten  van  het  Kapoeas-gebied  te  wijden.  Hij  zond  brieven  en  boden  
 aan  de  verschilfende  vorsten,  die  door  hen  met  warme  betuigingen  
 van  vriendscbap  en  begeerte  om  met  hem  handel  te  drijven,  werden  
 beantwoord  3).  Ik  weet  niet  hoever  deze  betrekkingen  zieh  hebben  
 u itg e s tre k t,  maar  daar  ze  ongetwijfeld  vaak  tot  schending  der  mo-  
 nopolien  en  verbodsbepalingen  van  het  Gouvernement  aanleiding  
 g av en ,  zullen  ze  vermoedelijk  tot  den  diep  gewortelden  wrevel  der  
 meeste Nederlandsche  ambtenaren  op  Borneo  tegen  den  Radja  van  Se.  
 rawak  hebben  bijgedragen.  Het moet  echter  ter  eere  van  den  heer  
 Brooke  gezegd  worden  dat  hij  van  zijn  invloed  ook hier  in  het  belang 
 1844.  der  menschelijkheid  en  beschaving  gebruik  maakte.  Onder  andere  
 poogde  by  in  1 8 4 4   eene  vereffening  der  geschillen  van  Sangouw  met  
 h e t naburige Sadoeng betreffende het  gezag over eenige Dajaksche stamm 
 en ,  teb ew e rk en ,  waarbij  de  hoofden  van  laatstgemeld  gewest  zieh  
 tevens  verbinden  zouden  om  den  handel  met Sangouw  längs  de  rivier  
 van  Sadoeng gedurende  twee  jaren  van  alle  heffingen  en  monopolien  
 vrij  te  stellen  4).  Het  blijkt  echter  niet  of  deze  poging  is  geslaagd. 
 *)  Brooke  I ,  p.  135,  305,  St.  John,  I I ,  p.  249. 
 8)  Mundy,  I ,   p.  355,  Brooke,  I ,  p.  288,  Selection  from papers relating  
 to  Borneo,  p.  25.  Over  de  wijze  waarop  deze  afstand  verkregen  werd,  
 verspreidt  het  volgende  uittreksel  uit  een  brief  van  den  heer  Brooke  van  
 19  Julij  1843  (Selection  from  papers,  p.  23)  veel  licht:  //What  has  been  
 // advised  respecting  the  getting  of  Sarawak  ceded  in  perpetuity,  I  will  at-  
 //tend  to  and  effect.  It  will  not  be  either  a  difficult  or  expensive  affair,  
 //for  I   am  supreme!  with  the  Bajahs  of Borneo,  and  whatever  I   require  
 n I   can  procure.  Do  not  imagine  that  a  title  to  property  here  is  as  diffi-  
 //cnlt  to  obtain  as  one  in  England:  six  out  of  seven  seize  the  territory  
 ’// of Borneo  and  live  in  open  defiance  of  the  authority  of  her  rulers  with  
 //impunity;  and  consequently,  when  any  one (like  myself) will  respect  their  
 //foibles  and  weakness,  help  them  to  re-establish  their  power,  pay  them  a  
 // little,  and  promise  a  little  more,  they  are too  happy  to  cede any quantity  
 »of territory,  which  to  them  is  useless.” 
 8)  Brooke,  I ,   p.  3 0 4 ,  305,  307. 
 *j  Zie  de  Sketch  of  an  agreement  between  Sangow  and  Sadung,  bij  
 Brooke,  I I ,  p.  23. 
 In  de  residentie  Pontianak  hadden  in  18 4 4   nog  twee  gebeurte-  1844.  
 nissen  p la a ts ,  die  met  een  enkel  woord  moeten  vermeld  worden. 
 De  faktorij  der  Nederlandsche  Handel-maatschappij  te  Batavia  had  
 in  18 3 9   een  geemployeerde  naar  Borneo’s  Westkust  gezonden  om  
 te  Sambas  en  Pontianak,  met  welke  plaatsen  zij  nog  in  geene  be-  
 trekking  stond,  onderzoek  te  doen  naar  de  mogelijkheid  om  aldaar  
 met  voordeel  handel  te  drijven.  Het  rapport  luidde  niet  ongunstig  
 en  gaf aanleiding  dat  de  faktorij  op  beide  plaatsen  een  correspondent  
 aanstelde.  Aanvankelijk  werden  die  posten,  tot  vermijding  van  
 noodelooze  uitgaven,  aan  de  ambtenaren  van  het  Gouvernement  op-  
 gedragen.  Het  schijnt  echter  dat  die  heeren  der  faktorij  weinig  
 reden  gaven  om  over  de  behartiging  harer  belangen  tevreden  te  
 z ijn ,  en  zeker  is  het  dat  op  den  duur  het Gouvernement  zwarigheid  
 maakte  om  het  drijven  van  handel  aan  zijne  ambtenaars  te  ver-  
 gunnen.  De  faktorij  besloot  dus  hare  relatien  met  Sambas, die  zeker  
 geen  genoegzaam  voordeel  opleverden,  geheel  te  laten  va ren ,  
 en  daarentegen  te Pontianak  een  eigen  geemployeerde  te  plaatsen,  
 tot  welken  post  in  het  laatst  van  1 8 4 2   de  heer  A.  H.  Arntzenius  
 werd  benoemd,  wien  vervolgens  nog  een  ander  geemployeerde  ter  
 zijde  gesteld  werd.  Doch  ook  onder  de  dus  veranderde  administratie  
 bleven de  uitkomsten  even  onbeduidend  als  vroeger,  zoodat  reeds  na  
 een jaar  tijds  tot  intrekking  der  kortstondige  vestiging besloten werd. 
 Die  intrekking  had  werkelijk  plaats  in  1 8 4 4 :  een  even  treurig  als  
 sprekend  bewijs  van  de  geringe  waardij  onzer  toenmalige  vestiging  
 in  dit  gedeelte  des  e ilands,  treurig  vooral  wanneer  men  daarmede  
 het  snel  opbloeijen  van  Serawak  vergelijkt  1). 
 De  tweede  gebeurtenis  is  de  dood  van  den  Panembahan  van  
 Landak,  die  den  31sten Mei" overleed  en  zonder  eenige  moeijelijkheid  
 door  zij nen  neef  (waarschijnlijk  den  vroeger  vermelden Goesti Iskander) 
   opgevolgd werd  2).  De  troon was  echter  weder  vakant,  toen  de  
 heer  van  Lijnden  in  1847  de  landen  aan  de  Kapoeas  bereisde  3). 
 In  het  begin  van  1 8 4 4   bragt  de  assistent-resident  van  Sambas  
 een  bezoek  aan  de  thans weder  bevredigde  districten  der  Chinezen,  
 bij  welke  gelegenheid  op  nieuw  bleek  hoe  weinig  bezwaar  zij  er  in 
 «)  Dit  is  geput  uit  bijzondere  mededeelingen.  Zie  ook  Foreign Missions  
 of  the  Beformed  Dutch  church,  p.  12.  De  Handel-maatschappij  wordt  
 daar  //the  Dutch East  India  Company”  genoemd. 
 2)  Missionary  Herald,  1844:,  p.  54;  Vgl.  boven,  bl.  493. 
 8)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  626.