
 
        
         
		1823.  Pangerans  geen  einde  zou  n em en ,  daar  zijne  zonen  hem  nog  in  
 wreedheid  overtroffen  en  de  Dajaks  dubbel  te  lijden  hadden  zoo  
 vaak  bun  vader  hen  met  de  waarneming  zijner  belangen  belastte.  
 Ofschoon  zulke  apanagien  niet  noodzakelijk  op  de  kinderen  over*  
 gaan,  vreesde  echter  de  resident  dat  de  zonen  van  het  zwak  karak-  
 te r  des  Sultans  gemakkelijk  het  geschenk  van  Ledo  zouden  verwer-  
 v e n ,  dat  in  zijne  oogen  een  genadeslag  voor  de  Dajaks  wezen  zou.  
 Op den  afstand  van  Ledo  aandringende,  raadde  de  resident  den  Sultan  
 tevens  aan  Pangeran  Pakoe  voor  zijn  leven  een  jaargeld  van  / ’S0 0   ä  
 jf6 0 0   als  schadevergoeding  aan  te  bieden.  De  Sultan  stemde  in  dit  
 alles  volkomen  to e ;  doch  het  voorstel  van  den  resident  wekte  een  
 hevigen  storm  onder  zijne  broeders  en  de  overige  leden  van  het  
 Torstelijk  gezin,  die  ongetwijfeld  voor  zulk  een  antecedent  beducht  
 waren,  te  meer  daar  waarschijnlijk  hun  eigen  geweten  hen  beschul-  
 digde  dat  zij  aan  even  barbaarsche  handelingen  als  Pangeran  Pakoe  
 schuldig  stonden.  De  zwakke  Sultan  boog  het  hoofd  voor  dien  
 storm  en  smeekte  den  resident  de  zaak  tot  beter  gelegenheid  te  
 verschuiven.  Den  beer  van  Grave  bleef  niets  over  dan  Pangeran  
 Pakoe  te  verbieden  zieh  zonder  zijne  toestemming  naar  Ledo  te  
 begeven  *). 
 Krachtdadiger  bescherming  kon  de  resident  aan  de  Dajaks  van  
 Larah  verleenen,  ofschoon  de  onderdrukkers  hunne  prooi  nog  niet  
 gewillig  loslieten.  Toen  het  landschap  aan  het  Gouvernement  werd  
 overgegeven,  bleef  nog  Raden  A li,  een  zoon  van  den  Pangeran  Ban-  
 dhara,  met  eenige  andere  leden  van  zijn  huis  aldaar  achter,  om,  zoo  
 h e t  heette,  de  oude  schulden  van  de  Dajaks  in  te  vorderen.  Hij  
 bad  echter  niets  waardoor  hij  de  wettigheid  zijner  vorderingen  kon  
 bewijzen,  en  wist  zelfs  het  juiste  bedrag  niet  op  te  geven.  Om  
 een  einde  aan  deze  kwelling  te  maken,  liet  de  resident  den  Pangeran  
 weten  dat  de  schadevergoeding  van  / 3 0 0 0 ,   die  hem  voor  het  
 gemis  zijner  inkomsten  uit  Larah  was  toegewezen,  tevens  moest  
 beschouwd  worden  als  interest  van  de  sommen  die  hij  nog  te  vorderen  
 h ad ,  en  dat  het  voortaan  noch  aan  hem  noch  aan  Jemand  
 der  zijnen  zou  vrij  s ta a n ,  zieh  zonder  toestemming  van  den  resident  
 naar  Larah  te  begeven.  Te  gelijker tijd werden,  door tusschen-  
 komst  van  den  resident,  de  oude  veeten  der  Dajaks van  Larah  met  
 die  van  Landak,  gelijk  ook  die  der  Dajaks  van  Montrado  met  die 
 *■ 
 van  Mampawa,  gemakkelijk  vereffend.  Zoo  was  dan  eindelijk  aan  1823.  
 de  arme  Dajaks  van  Larah  verademing  verschaff  van  de  verdruk-  
 king  waaronder  zij  zoo  lang  gezucht  h ad d en ,  en  konden  zij  veilig  
 en  zonder  vrees  voor  afpersingen  hunne  rijstvelden  bebouwen.  In  
 den  aanvang  van  het  volgend  jaar  kon  de  resident  berigten  dat  
 de  welvaart  onder  hen  toenam,  en  hij  twijfelde  niet  of  vele  Dajaks  
 u it  de  omliggende  distrikten  zouden  allengs  de  verdrukking  der  
 Maleijers  in  Larah  komen  ontvlugten,  en  daardoor  aan  het  vrucht-  
 bare,  maar  nog  schaars  bevolkte  gewest  het  onwaardeerbare  geschenk  
 van  voor  den  arbeid  geschikte  handen  reiken  i). 
 De  Gommissaris  Tobias  had  wel  ingezien  dat  aanvankelijk  geene  
 voordeelen  van  de  Dajaks  van  Larah  zouden  te  trekken  z ijn ,  en  
 dat  het  Nederlandsch  gezag  zieh  vooreerst  tot  taak  moest  stellen  
 hen  op  te  beuren  u it  hun  rampzaligen  toestand,  aan  eene  betere  
 toekomst  de  vergoeding  toevertrouwende  van  de  opofferingen,  die  
 men  zieh  te  hunnen gevalle  zou  moeten  getroosten.  Hij  had 
 daarorn  in  de  instructie  van  den  assistent-resident  van  Larah  be-  
 paald  dat  geen  hoofdgeld  noch  contributie  van  de  Dajaks  zou  ge-  
 vorderd  worden,  en  alleen,  naar  bevind  van  zaken,  eene  bepaling  
 omtrent  door  hen  te  leveren  rijs t  zou  worden  voorgedragen.  De 
 heer  van  Grave,  die  zieh  het  lot  dezer  arme  menschen  met  voor-  
 beeldigen  ijver  aantrok,  was,  zeker  niet  zonder  reden,  van  oordeel,  
 dat  dit  voorschrift  eene  tegenstrijdigheid  in  zieh  sloot  en  het  laat-  
 ste  lid  het  eerste  weder  ophief.  »De  verpligting  om  rijs t  op  te  
 »b r e n g e n d u s   drukle  hij  zieh  u i t ,  »is  ook  eene  belasting  en  de  
 » Dajaks  zijn  er  nooit  aan  onderworpen  geweest.  Zij  waren  voor* 
 » heen  verpligt  twee  gülden  en  IS   stuivers  per  hoofd  te  be ta len, 
 » en  slecbts  bij  gebrek  van  geld  voldeden  zij  die  som  met  S  gan-  
 » tangs  rijst.  Nu rijst  van  hen  te  vergen,  zou  inderdaad  zijn  hen 
 » onderwerpen  aan  een  hoofdgeld,  wat  ju is t  uitdrukkelijk  bij het 
 » besluit  van  den  Commissaris  is  verboden.  Voor  ’t  overige  schijnt  
 » het  thans  meer  de  roeping  van  het  Gouvernement  deze  menschen  
 » te  helpen  dan  te  belasten.  Onze  wensch  is  dat  zij  zullen  leeren  
 » zieh  te  kleeden;  maar  om  hen  daartoe  te  brengen,  moet  men  hun  
 »de  middelen  geven  en  hun  iets  meer  laten  dan  het  hoog  noodige.” 
 De  resident  stelde  diensvolgens  voor  de  Dajaks  van  alle  opbrengst  
 van  rijst  te  verschoonen,  totdat  een  koffijtuin  in  Larah  zou  zijn