
 
        
         
		1818.  omstandigheden,  liet  bezetten  van  Sinkawang  met  zoo  geringe  magt  
 niet  d oenlijk,  en  drong  aan  op  verlof  om  naar  Sambas  terug  te  
 keeren.  De  heer  MulJer  liet  zieh  eindelyk  bewegen  om  te  dien  einde  
 eene  praauw  voor  hem  aan  te  vragen,  terwijl  by  zieh  in  persoon  
 naar  Pontianak  begaf  om  den  resident  van  Mampawa  aan  te  klagen  
 bij  den  nieuwen  Commissaris,  die  een  paar  dagen  te  voren  
 zijne  bestemming  had  bereikt  *). 
 1)  Berigten  van  den  heer  Muller  en  den  luitenant  de  Eaet  (bijlagen  van  
 Nahuys  HS.  IV),  Memorie  van  G-.  Muller  van April  1820  (HS.).  Van  de  
 gebeurtenissen  te  Montrado  in  1818,  die  ik  hier,  hoe  onbeduidend  op  zieh  
 zelve,  uitvoerig  volgens  de  originele  rapporten  verhaald  heb,  omdat  zij  den  
 grond  legden  tot  de  voortdurende  weerspannigheid  der  Chinezen,  die  ons  
 later zoo duur is  te  staan  gekomen,  wordt  ook met  een woord  gewangd  door  
 Tobias,^  bl.  61,  en  uitvoeriger  door  van  Lijnden,  T.  N.  I.,  bl.  173.  In  
 het  Berigt  van  den  luitenant  de  Raet  komen  onderscheidene  bijzonderheden  
 voor  van  mishandelingen,  die  zieh  de  heer  Muller  bij  de  geringste  provo-  
 catie  jegens  de  Chinezen  veroorloofde,  en  die  volkomen  bewijzen  hoe  on-  
 geschikt  hij  was  om  met  de  inlanders  om  te  gaan;  het  hoofd  van  Pakotjin  
 o.  a.  zette  hij  de  punt  van  zijn  degen  op  de  borst,  omdat  de  vereischte  
 dragers  niet  dadelijk  geleverd  werden,  onder  bedreiging  dat,  zoo  zij  niet  
 oogenblikkelijk  opdaagden,  hij  hem  dwingen  zou  zelf mede  te  dragen. 
 TWEEDE  H00FDSTUK. 
 Zending  van  den  Commissaris  Nahuys.  —  Zijn  bezoek  te  Palembang  om  met  
 den  heer Mnntinghe  te  raadplegen.  —  Zijne  komst  te  Pontianak  en  aanvaarding  
 Tan  het  beleid  der  Zaken.  —  Zijne  beschikkingen  ten  aanzien  van  Landak.  — 
 De  residenten  Muller  en  Prediger  bepleiten  hnnne  zaak  voor  den  heer  Nahuys. — 
 Zijne  briefwisseling  met  de  Chinezen  van Montrado.  —  Contract  met  den  Sultan  
 van  Pontianak.  —  Invoering  van  ’s Gouvernements  zoutmonopolie.  —  Regeling  
 der  in-  en  uitgaande  regten.  —  Invoering  en  uitkomst  der  verpachtingen.  —  
 Hellingen  van  de  Chinezen.  —  Uitslap  van  den  Commissaris  naar  Mandor.  —  
 Contract  met  den  Panerabahan  van  Mampawa.  —  Vertrek  van  den Commissaris  
 naar  Sambas.  —  Treurige  Staat  van  zaken  aldaar.  —  Verdere  onderhandelin-  
 gen  met  de  Chinezen  van  Montrado.  —  Verrigtingen  van  den  Commissaris  te  
 Sambas.  -  Voorstel  om  de  kota  te  verleggen.  —  De  Commissaris hezoekt Mampawa. 
   —  Zijn  vertrek  naar  Banjer-massin. 
 E r   was  thans  een  half  jaar  verloopen  sedert  de  Nederlandsche  1818.  
 vlag  op  Borneo’s  Westkust  was  hersteld.  Wie  het  vorig  hoofdstuk  
 met  opmerkzaamheid  gelezen  h e e ft,  zal  moeten  toestemmen  dat  
 kwalijk  in  dit  tijdvak  minder  degelijks  v e rrig t,  meer  misslagen  
 begaan,  meer  zaden  van  toekomende  onrust  hadden  kunnen  ge-  
 strooid  worden.  De  taak  van  den  Commissaris  N ah u y s,  geroepen  
 om  in  dezen  chaos  orde  te  brengen,  was  geen  benijdenswaardige;  
 en  men  had  welligt  kunnen  voorzien  dat  zijne  pogingen,  hoeveel  
 ijver  en  bekwaamheid  hij  daarbij  ook  aan  den  dag  legde,  het  doel  
 slechts  ten  halve  bereiken  zouden,  dewijl  de  gewigtige  betrekking,  
 die  hij  als  resident  van  Djokjokarta  bekleedde,  hem  slechts  eene  
 zeer  körte  afwezigheid  van  Java  veroorloofde.  Wij  zullen  zien  dat  
 de  nieuwe  Commissaris  in  de  weinige  weken  die  hij  op  Borneo  
 doorbragt,  onvermoeid,  en  in  vele  opzigten  met  günstig  gevolg,  werk-  
 zaam  w a s ;  maar  tevens  dat  hij  genoodzaakt  was  vele  zaken  onaf-  
 gedaan  en  aan  latere  behaudeling  over  te  laten  1). 
 De  heer  Nahuys  verliet  Java  den  21 sten  November  1818 met  den 
 *)  Vgl.  Tobias,  bl.  62.