
 
        
         
		1824.  hoeften  en  opium  aan  de  Ghinezen  af  te  snijden,  en  eindelijk  dat  
 de  Gezaghebber  zou  gemagtigd  worden  om  de  wankangs,  die  jaar-  
 lijks  een  groot  aantal  Chinesche  nieuwelingen  aanvoeren,  te  weren,  
 totdat  de  rust  op  Borneo  geheel  zou  hersteld  zijn  *). 
 1825.  De  maatregel  in  de  laatste  plaats  door  den  heer  van  Grave  aan-  
 bevolen,  was  een  der  eersle  die werden  ten  uitvoer gelegd,  maar  met  
 h e t  noodlottig  gevolg  dat  ook  de  Chinezen  van  Mandor  in  bet  op-  
 roer  werden  medegesleept.  Tot  dusverre  hadden  dezen  zieh  rüstig  
 gehouden,  en  daar  ook  de  Chinezen  van  Montrado  de  behaalde  voor*  
 deelen  niet  vervolgden,  bleek  bij  den  aanvang  van  1 8 2 5   het  ver-  
 trouwen  op  het  Gouvernement  zoo  weinig  geschokt,  dat  zelfs  de  
 opbrengst  der  verpachte  middelen  bij  vergelijking  met  het  vorig  
 ja a r  aanmerkelijk  rees.  Doch  toen  de  Chinesche  jonken  in  Fe-  
 bruarij  versehenen,  achtte  de  Gezaghebber  het  noodig  van  de  hem  
 verleende  bevoegdheid  althans  gedeeltelijk  gebruik  te maken,  en  een  
 aantal  van  1 2 5   nieuwelingen,  voor  wier  goed  gedrag  en  stille  
 arbeidzaamheid  geen  der  ter  goeder  naam  en  faam  staande  Chinezen  
 wilde  in sta an ,  af  te  wijzen  en  naar  Java  te  zenden.  Hierover  ont-  
 stond  ook  te  Mandor  eene  groote  opgewondenheid,  en  de  ontevrede-  
 nen  spanden  met  die  van  Montrado  te  zamen.  Het  hoofd  van  
 Mandor  echter,  in  zijne  trouw  aan  het  Gouvernement  volhardende,  
 gaf  den  Gezaghebber  naauwkeurig  verslag  van  alles  wat  er  voorviel.  
 In  April  kwam  hij  zelf  te  Pontianak  met  de  verklaring  dat  bij  zieh  
 zonder  eene  versterking  der  bezetting  niet  langer  veilig  oordeelde.  
 Daaraan  was  echter  niet  te  denken,  en  de  Gezaghebber  zag  zelfs  de  
 noodzakelijkheid  in  den  kleinen  post  terug  te  roepen,  die  tegen  de  
 overmagt  der  Chinezen  niet  bestand  zou  zijn.  De  kapitein  van  
 Mandor  keerde  met  grooten  weerzin  terug  en  meldde  den  Gezaghebber  
 kort  daarna  dat  hij  zieh  in  Staat  van  arrest  bevond.  In-  
 tusschen  hadden  zieh  nog  s i e c h t e  weinige  Chinezen  van  Mandor  
 regtstreeks  bij  de  muitelingen  geyoegd;  de  meesten  schenen,  alvo-  
 rens  parlij  te  kiezen,  te willen  zien  wie  de  overhand  behouden  zou 2). 
 De  heer  van  Grave,  zijne  zending  naar  Batavia  volvoerd  achtende,  
 had  middelerwijl  eene  gelegenheid  gezöcht  om  naar  zijne  residentie  
 terug  te  keeren.  Hij  vond  daarloe  gelegenheid  in  de  maand  Maart,  
 toen  hij  zieh  met  den  hem  toegevoegden  ambtenaar  Pelletier,  die 
 kort  te  voren  uit  Europa  was  aangekomen,  in  het  partikulier  schip  1825.  
 Thalia  inscheepte.  Dit  schip  moest  eerst  gedeeltelijk  te  Pontianak  
 lossen;  de  heer  van  Grave,  door  sterk  verlangen  gedreven  om  op  
 zijnen  post  terug  te  z ijn ,  kon  dit  tijdverlies  niet  verkroppen,  en  
 begaf  zieh  met  zijn  reisgenoot  aan  boord  van  eene  der  kruispraau-  
 wen  van  Radja  A k il,  om  daarmede  den  overtogt  naar  Sambas  te  
 doen.  Deze  praauw  was  bemand  met  13  koppen  en  met  een  drie-  
 ponder  en  twee  lilla’s  gewapend.  Den  1 0 d“   April  des  avonds  zakte  
 de  heer  van  Grave  de  rivier  van  Pontianak  a f ,  maar  des  anderen  
 daags  vroeg,  bij  het  in  zee  k om en ,  ontdekte  de  djoeragan  acht  
 praauwen,  die  op  hem  afkwamen  en  die  hij  spoedig  voor  roovers  
 erkende.  Hij  maakte  zieh  ter  verdediging  gereed  en  verzocht  de  
 beide  passagiers  beneden  te  b lijven,  opdat  niet  de  hebzucht  der  roovers  
 wanneer  zij  Europeanen  aan  boord  bespeurden,  door  de  hoop  
 op  grooten  buit  te  meer  zou  worden  geprikkeld.  Weldra  ra ak te ,  
 onder  doodelijke  w in d stilte ,  de  djoeragan  met  de  roovers  slaags. 
 Toen  het  gevecht  omstreeks  een  u u r  geduurd  h a d ,  werd  de  heer  
 Pelletier  in  de  kajuit  doodelijk  getroffen.  De  heer  van Grave,  een man  
 van  moed  en  gewezen  krijgsman,  kon  zieh  nu  niet  langer  bedwin-  
 g en ;  hij  sprong  op  het  d ek ,  loste  de  beide  pistolen  die  hij  bij  zieh  
 had  op  den  vijand  en  wachtte  daarop,  met  de  armen  over  elkander  
 geslagen,  bedaard  het  lot  af,  dat  hem  beschoren  was.  Eenige  oogen-  
 blikken  later werd  hij  door  een  kanonskogel  doorboord,  die  een  einde  
 aan  zijn  leven  maakte.  Het  vaartuig  bekwam  tegen  den  middag  een  
 grondschot waardoor  het  zonk.  Vier  manschappen  wisten  zieh  te  red-  
 den in eene kleine boot,  waarmedezij  de  rivier  van  Pontianak  bereik-  
 te n ;  de  overigen  vonden den dood  of  vielen  den  roovers  in  handen  1). 
 De  Chinezen  van  Montrado  vonden  inmiddels  in het  achterblijven  
 van  alle  versterking  eene  aanmoediging  tot nieuwe  vijandelijkheden. 
 In  Mei  verstoutten  zij  zieh  het  fort  te  Mampawa  aan  te  v a llen ,  
 waar  men  gelukkig  op  hunne  komst  was  voorbereid.  Kapitein Trip  
 had  zieh  in  persoon  naar  dezen  meest  bedreigden  post  begeven  en  
 het  garnizoen  in  vier  sectien  verdeeld,  aan  elke  hare  eigene  bestem-  
 ming  in  geval  van  een  aanval  aanwijzende.  De  kadet  Hugenholtz  ,  
 die  met  eene  der  kanonneerbooten  bij  Pohon  Klapa,  ongeveer  een  
 u u r  beneden  Mampawa,  gestationneerd  w a s,  rapporteerde  den  1 0 deQ 
 ')  Mijer  1824  en  1825,  bl.  565,  566,  Cornets  de  Groot,  p.  238,  Tobias  
 ,  bl.  62.