
 
        
         
		1846.  »zooverre  dus  hebben  de  Hollandsche  autorileiten  in  der  daad  ree!  
 » verpligting  aan  mij.  Hel  is  nog  slechts  een  paar maanden geleden  
 »dat  ik  beleefde  en  vriendelijke  brieven  van  den  Sultan  en  den  re s 
 id e n t   van  Sambas  ontving,  mij  verzoekende  eene  schuld  terug  
 »te  vragen,  die  eerstgemelde  van  de  hier  gevestigde  Chinezen  te 
 »vorderen  had.  Op  hun  verzoek  heb  ik  gepoogd  eene  biliijke schik-  
 »king  te  maken  voor  de  betaling  van  des  Sultans  11000  ropijen  ,  
 » e n ,  om  het  te  Serawak  gevestigde  deel  der  betrokken  kongsie  
 »in  staat  te  stellen  aan  den  eisch  te  voldoen,  heb  ik  het  aan  
 »mij  zelven  verschuldigd  inkomen  van  het  loopend  jaar  overge-  
 »maakt.  En  toch  zegt  » de  edele  B ru tu s ,”  dat  ik  boosaardig ben  *).  
 »Wanneer  ik  de  zaak  u it  een  geheel  zelfzuchtig  oogpunt  be-  
 »schouw,  bevordert  niets  zoozeer  den  voorspoed  van  Serawak  als  de  
 »Hollandsche  handelsbeperkingen,  en  zou  niets  Serawak  zoozeer  
 »benadeelen  als  wanneer  Sambas  werkelijk  eene  vrijhaven  was.  
 »Hoe  meer  beperkingen  zij  invoeren,  hoe  beter  voor  m ij;  en  de  
 »belangen  van  Serawak  hebben  geleden  ju ist  door  de  concessien  
 »der  Hollanders  ten  aanzien  der  toelating  van  Britsche  manufac-  
 » turen  in  de  buitenhavens  2).  ik   koester  inderdaad  geene  vijand-  
 »schap  tegen  het  Hollandsch  bestuur,  ofschoon  ik  van  oordeel  ben  
 » (en  de  meeste  Engelschen  zullen met  mij  instemmen), dat  hun 
 »Gouvernement  de  ware  belangen  van  Holland  niet  verslaat,  en  
 » met  kortzigtige,  ofschoon  welgemeende  bedoelingen,  verwaarloost  het  
 »geluk  en  de  beschaving  der  inboorlingen  van  den  Archipel  te  be-  
 » vorderen  3).” 
 Inderdaad  schijnt  de  heer  Brooke,  verraoedelijk  ten  gevolge  der  
 instructien  van  zijn  Gouvernement,  zieh  sedert  zijne  optreding  als  
 Britsch  agent  beijverd  te  hebben  om  in  goede  verstandhouding  met  
 de  Hollandsche  autoriteiten  en  inlandsche  vorsten  ter  Westkust  te  
 leven.  Toen,  omstreeks  den  aanvang  van  1 8 4 6 ,  eenige  Dajaksche  
 stammen  van  Serawak  voornemens  waren  een  aanval  op  het  gebied  
 van  Sambas  te  doen  om  zieh  over de  strooptogten  der  tot  dat rijk 
 *)  Toespeling  op  Shakspere’s  Julius Caesar. 
 2)  Ik  kan  niet  nagaan  op  welke  concessien  de  heer  Brooke  het  oog  
 heeft.  De  vergunning  tot  regtstreekschen  invoer  van  Britsche  manufacturen  
 te  Padang,  bij  besluit  van  16  Mei  1837  (Staatsbl.  n°.  19),  valt  te  vroeg  
 om  hier  in  aanmerking  te  komen,  de  vrijverklaring  der  haven  van Makas-  
 ser  door  den  heer  Rochussen  te  laat. 
 s)  Brooke,  I I ,  p.  124—126;  vgl.  over  de  schikkingen  ten  aanzien  van  
 de  schuld  der  Chinezen  van  Serawak  aid.,  p.  129—131. 
 behoorende  Dajaks  van  Koembi  te  wreken,  wist  Brooke  dit  niet  1846,  
 slechts  te  verhinderen,  maar  gaf  ook  den  Sultan  van  Sambas  daar-  
 van  k e n n is ,  hem  tevens  verzoekende  ook  de  herhaling  der  aanval-  
 len  van  de  Dajaks  van  Koembi  op  die  van  Serawak  te  voorkomen  *). 
 En  evenzoo  schijnt  hij  eenige  maauden  later  ten  aanzien  van  den  
 Panembahan  van  Landak  te  hebben  gehandeld,  toen  zijne  Dajaks  
 te  gelijkerlijd  met  vijandelijkheden  van  de'Dajaks  van  Serawak  en  
 de  Chinezen  van  Mandor  werden  bedreigd  2).  Het  is ,  dunkt  m ij,  
 onmogelijk  te  ontkennen  dat  Brooke’s  vestiging  te  Serawak  een  al-  
 lerheilzaamsten  invloed  op  de  bevolking  van  Borneo  en  bare  wel-  
 vaart  heeft  uitgeoefend,  en  dat  die  invloed  zieh  ook  in  de  Neder-  
 landsche  bezittingen  en  met  name  ook  op  de  Westkust  heeft  doen  
 gevoelen.  De  gevreesde  nadeelen  voor  ons  gezag  op  Borneo  hebben  
 zieh  niet  geopenbaard,  en  de  ondervinding  hiervan,  gevoegd  bij  de  
 kracht  des  tijd s ,  heeft  de  wederzijdsche  verbittering  allengs  doen  
 slijten.  Van  onze  zijde  worden  Brooke’s  Verdiensten  meer  en  meer  
 erkend,  sedert  de  zoozeer  toegenomen  publiciteit  der  Indische  aan-  
 gelegenheden  de  natie  tot  een  juister  oordeel  heeft  in  Staat  gesteld. 
 En  als  een  bewijs  der  ten  goede  veranderde  gezindheid  van  den  
 heer  Brooke,  wil  ik  alleen  eenige  woorden  bijbrengen,  die  hij  tij-  
 dens  de  nieuwe  onlusten,  in  18S0  door  de  Chinezen  verwekt,  in  
 zijn  journaal  schreef:  »Mijne  Sympathie  is  met  de  Hollanders,  en 
 »ik  ben  verzekerd  dat  het  bestaan  der  Dajaks  in  Sambas  van  de  
 » vernedering  der  Chinezen  af hangt  3).” 
 Mijn  verhaal  keert  nogmaals  tot  Nederland  te ru g ,  waar  zieh  in  
 1846  een  verbazende  ijver  begon  te  openbaren  om  de  verwaarloo-  
 zing  goed  te  maken,  waaraan  Borneo  gedurende  eene  reeks  van  ja-  
 ren  was  ter  prooi  gelaten.  Onder  de  daartoe  geopperde  plannen  
 behoort  ook  dat  eener  kolonisatie  door  Europeanen,  die  aan  de  dag-  
 bladen  de  stof  leverde  voor  eene  levendige  polemiek.  De  toenemende  
 zucht  tot  landverhuizing,  die  zieh  op  dat  tijdstip  in  Nederland  
 openbaarde,  gaf  daartoe  een  nieuwen  prikkel.  Sommigen  hadden  op  
 Timor  als  geschikte  plaats  voor  eene  kolonisatie  van  Europeanen  
 gewezen.  In  het  begin  van  1846  verscheen  in  de  Nieuwe  Rotter-  
 damsche  Courant  eene  reeks  van  artikelen,  waarin  het  denkbeeid 
 J)  Brooke,  I I ,  p.  129  f. 
 *)  Moniteur,  1846—7,  revue  coloniale,  p.  88.  
 ’)  Keppel  M.,  I I ,  p.  52.