
 
        
         
		1831.  10).  Van  zijne  zijde  verleende  het  Gouvernement  aan  Sukkadana  
 voor  een  tijd  van  twee  jaren  vrijstelling  van  alle  belastingen,  daar-  
 onder  begrepen  de  in-  en  uitgaande  regten  van  goederen  herkom-  
 stig  uit  plaatsen  die  aan  het  Nederlandsch  Gouvernement  of  aan  
 inlandsche,  met  het  Gouvernement  bevriende  vorsten  behoorden  ,  
 ofschoon  deze  wel  zouden geheven worden  in  de  andere  havens  des  
 rijks  (art.  11).  Een  landraad  zou  te  Nieuw-Brussel  worden  geves-  
 tigd  en  de  Sultan  zou  geene  doodvonnissen  zonder  het  flat  van  den  
 resident  mögen  ten  uitvoer  leggen  (art.  12).  Alle  verminkende  
 straffen  werden  verboden  (art.  13).  De  slavenhandel  zou  ten  strengste  
 worden  geweerd  (art. 14).  Geene  verleening  van  rangen  of  titels,  
 geene  aanstelling  van  vorsten  en  grooten  zou  mögen  plaats  hebben,  
 zonder  dat  de  resident  daarvoor  de  toestemming  der  hooge  regering  
 zou  hebben  verkregen  (art.  15).  De  civiele  gezaghebber  dien  het  
 Gouvernement  te  Nieuw-Brussel  plaatsen  zou,  moest  door  den  Sultan  
 geeerbiedigd  w o rd en ;  hij  was  verpligt  hem  verslag  te  doen van  
 den  geheelen  gang  des  bestuurs  (art.  16).  Alle  muntspecien  door  
 het  Gouvernement  gangbaar  v erklaard,  zouden  dit  ook  zijn  in  des  
 Sultans  ry k   (art.  17).  Zonder  speciale  toestemming  van  het  Gouvernement  
 zouden  geene  mijnen  mögen  geopend  worden,  —   eene  
 bepaling  d ie ,  blijkens  de  toelichtende  n o ta ,  ten  doel  had  het  tin-  
 monopolie  van  het  Gouvernement  te  handhaven  (art.  18).  Eindelijk  
 zou  voor  altijd  zijn  afgeschaft  het  regt van  Tawan  Karang, een  bar-  
 baarsch  regt  krachtens  hetwelk  zieh  de  inlandsche  vorsten  den  ei-  
 gendom  toekennen  van  de  bemanning,  goederen  en  schepen  in  
 hun  gebied  gestrand.  Integendeel  moest  de  Sultan  beloven  dat  
 hij  alle  schipbreukelingen  vrij  naar  hunne  woonplaatsen  zou  laten  
 terugkeeren  (art.  19)  *). 
 Geheel  overeenkomstig  deze  hepalingen  werd  het  contract  reeds  
 den  1 0 äen  Maart  tusschen  den  resident  en  den  Sultan  te  Batavia  
 gesloten  en  door  den  Gouverneur-Generaal  bij  besluit  van  den  12den  
 Maart  bekrachtigd  2).  Ofschoon  n u ,  na  zoo  langdurige  twisten  en  
 onderhandelingen  ,  de  zaken  van  Matan  eenige  meerdere  vastheid  
 hadden  e rla n g d ,  zullen  wij  zien  dat  daarin  spoedig  weder  veran-  
 deringen  gemaakt  werden.  De  bepaalde  vestiging  echter  van  Sultan 
 *)  Off.  stukk.  HS.,  bl.  99—105.  De  vroegere  schets  van  den  resident  
 komt  aldaar  voor  bl.  86—90. 
 8)  Off.  Stukk.  H S .,  bl.  126. 
 Abdoe’l-dialil  op  den  troon  van  Sukkadana,  Matan  en  Simpang  
 verschaft  ons  een  geschikt  rustpunt;  en  het  is  tijd  dat  wij  omzieu  
 naar  de  gebeurtenissen  die  inmiddels  in  andere  deelen  van  Borneo’s  
 Westkust  hadden  plaats  gebad.  Het  voorafgaande  verhaal  
 schijnt  eene  niet  onbelangrijke  bijdrage  tot  de  kennis  der  moeije-  
 lijkheden  welke  onze  ellendige  vestiging  in  dat  gebied  ieder  oogen-  
 blik  oplevert.  Schier  mögen  wij  er  —   en  te  eerder  wanneer  wij  
 aan  Radja  Akils  overeenkomst  met  Aeneas  d en k en ,  —   spottender-  
 w ijz e ,  de  woorden  van  Virgilius  op  toepassen: 
 » Tantae  molis  erat  Romanam  condere  gentem.”