
 
        
         
		1839.  schreef  hij  aan  zijn  vriend  Templer:  »de  berigten  van  Borneo  zijn  
 » günstig;  de  Sultan  van  Borneo-Proper  is  den  Engelschen  genegen  
 » en  haat  de  Hollanders  1).” 
 Na  zijne  aankomst  te  Serawak  liet  de  heer  Brooke  geene  gele*  
 genheid  voorbijgaan  om  de  hoofden  door  zijne  gesprekken  met  hen  
 tegen  de  Hollanders  in  te  nemen.  Pangeran-moeda  Hassim  was  
 niet  geneigd  zieh  over  hen  u it  te  la ten ,  doch  door  Brooke  sterk  
 gedrongen,  verzekerde  hij  ,  met  de  gewone  dubbelhartigheid  eens  
 Maleijers,  dat  hij  nimmer  iets  met  hen  had  te maken gehad,  hunne  
 schepen  nimmer  had  toegelaten  en  niet  wist  hoe  zij  er  uitzagen.  
 De  naijver  tusschen  de  beide  natien  was  hem  niet  onbekend,  en  
 in  zijne  figuurlijke  taal  vroeg  h ij,  wie  van  beiden  de  kat  en  wie  
 de  muis  was.  Natuurlijk  bleef  Brooke  niet  in  gebreke  hem  de  
 inagt  van  Engeland  als  verreweg  de  grootste  af  te  schilderen  2). 
 Belangrijker  was  het  gesprek  dat  de  heer  Brooke  een  paar  dagen  
 later  met  Pangeran  Indra  Makota  had.  Deze  maakte  hem  bekend  
 met de aanbiedingen  van  hulp  en  voorschotten  tot ontginning der mij-  
 nen,  die  de  hoofden  van  Serawak,  door  middel  van  den  Sultan  van  
 Sambas,  van  den  Hollandschen  resident  aldaar  ontvangen  hadden*,  
 op  voorwaarde  dat  zij  de  schepen  onder  Nederlandsche  vlag  vrije-  
 lijk  ten  handel  zouden  toelaten  3).  Hij  voegde  er  bij  dat  hij  zijn  
 brief  nog  niet  beantwoord  had  en  dat  hij  voor  zieh  van  de  Hollanders  
 niet  h ield ,  maar  voor  de  gevolgen  eener  weigering  beducht  
 was.  Hassim  had  do  zaak  aan  zijn  oordeel  overgelateu,  maar  lie-  
 ver  had  hij  bepaalde  instruction  ontvangen,  en  Brooke  zou  hem ge-  
 noegen  doen  door  daarover  nog  eens  met Hassim te spreken,  waartoe  
 deze  zieh  volkomen  hereid  verklaarde.  Pangeran  Makota  verhaalde  
 daarop  dat  reeds  drie  Engelsche  schepen  van  Singapoera  eene  lading  
 antimonium-erts  te  Serawak  hadden  ingenomen;  maar  wenschte  van  
 Brooke te vernemen, of,  zoo het  land  op  vasten  voet  gebragt  en  zijne  
 hulpbronnen  ontwikkeld  werden,  alsdan  een  genoegzaam  getalBrit-  
 sche  schepen  zou  komen  om  de  producten  af  te  halen.  Brooke  
 antwoordde  dat  hieraan  niet  te  twijfelen  v i e l ,  wanneer  zij  behoor*  
 lijk  beschermd  werden;  dat,  waar  een  voordeelige  handel  tedrijven  
 was,  de  schepen  altijd  in  genoegzamen  getale opdaagden.  Vervolgens 
 Brooke,  I ,   p.  53. 
 5)  Keppel  D.,  I ,  p.  31. 
 s)  Ygl.  Mundy,  I ,  p.  20,  Brooke,  I ,  p.  67. 
 vroeg  h ij ,  o f,  ingeval  de  Hollanders  hem  aanvielen,  het Britsche Gou-  1839.  
 vernement  geneigd  zou  z ijn ,  z i e h ,op  voorwaarde  van  vrijen  handel  
 met  Broenei,  bij  verdrag  tot  het  verleenen  van  hulp  te  verpligten.  
 Brooke  verklaarde dat  hij  niet  gemagtigd was  die  vraag  te  beantwoor-  
 den,  maar  dat,  naar  zijne  persoonlijke  meening,  het  Gouvernement  
 zieh  niet  met  de  belangen  en  handelingen  van  vreemde  mogendheden  
 zou  in la ten ;  dat  echter  juist  hierin  voor  de  bevolking  van  Borneo  
 een  bewijs  was  gelegen,  dat  er  voor  haar  in  het  handelen  met  de  
 Britten  geen  het  minste  gevaar  was.  Hoe  geheel  anders  waren  in  
 dit  opzigt  de  Hollanders!  Het  kon  den  Pangeran  niet  ontgaan  z ijn ,  
 dat  zij  zieh  nog  nimmer  in  het  grondgebied  van  een  Maleischen  
 vorst  hadden  gevestigd,  zonder  daarop  ten  laatste  aanspraak  te  
 maken.  De  heer  Brooke  haalde  Sambas  en  Sumatra  als  voorbeelden  
 aan,  en  wees  ook  op  de  plannen  van  Nederland  ten  aanzien  van  Bali  
 en  Lombok.  De  Hollanders,  dus  zeide  hij  verder,  waren  steeds  
 geneigd  groote  geldelijke  voorschotten  te  doen,  mits  tegen  afstand  
 van  grondgebied;  zij  h i e l p e n   een  land  ontginnen,  maar  grondden  
 dan  aanspraken  op  de  verleende  hulp;  niets  was  gemakkelijker  dan  
 hen  te  laten  komen,  maar  de  ondervinding  leerde  dat  het  hoogst  
 moeijelijk  was  hen  weder  kwijt  te  raken,  en  voor  zijn  land,  den  
 eenigen  Maleischen  staat  van  eenige  magt  die  nog  niet  onder  het  
 oppergezag  der  Nederlanders  geraakt  wa s ,  zouden  daaruit  de  nood-  
 lottigste  gevolgen  Yoortvloeijen.  De  Pangeran  stemde  dit  alles  to e,  
 verklaarde  dat  de  Hollanders  in  Broenei  gehaat  waren,  ma a r   —   
 ma a r   indien  zij  hun  toch  eens  den  oorlog  aandeden.  Brooke  vroeg  
 hem  daarop,  of  hij  zieh  herinnerde  dat  de  Hollanders  ooit  een  Maleischen  
 staat  hadden  beoorloogd,  zonder  er  vooraf  vasten  voet  te  
 hebben  verkregen;  en  toen  hij  dit  ontkennend  beantwoord  had ,  
 verzekerde  hij  hem  dat  zulk  een  openbaar  geweld  geenszins  te  vree-  
 zen  w a s,  maar  het  gevaar  alleen  daarin  bestond,  dat  zij  op  vriend*  
 schappelijken  voet  werden  toegelaten  1). 
 Nadat  de  heer  Brooke  van  een  togt  in  de  binnenlanden  te  Serawak  
 was  teruggekeerd,  had  hij  den  l l den  September  weder  een  
 gesprek  met  Hassim  over  de  handels-aangelegenheden.  Op  den  voor-  
 grond  stellende  dat  hij  in  geene  betrekking  stond  tot  het  Gouvernement  
 te  Singapoera,  noch  van  eenige  volmagt  om  in  diens  naam  
 te  handelen  voorzien  was,  stelde  hij  hem  als  zijn  bijzonder  gevoelen