
 
        
         
		1822.  te  vreezen  had,  inlichting  en  zekerheid  verkreeg.  Het  bleek  den  
 heer  Müller  dat  de  onderhandelingen  met  de  Engelschen  nog  niet  
 waren  afgebroken.  E r   liep  een  gerucht  dat  Britsche  schepen  verwacht  
 werd en ,  en  inderdaad  werden  op  den  dag  zelven  der  aan-  
 komst  van  onzen  afgevaardigde  brieven  aangebragt,  die  duidelijk  
 bewezen  dat  de  werkzame  vijand  der  uitbreiding  van  het  Neder-  
 landsch  gezag  nog  niet  rustte. 
 De  Sultan  van  Matan,  die  toevallig  een  bezoek  te  Simpang  af-  
 leg d e ,  scheen  schroomvallig  om  met  onzen  afgezant  in  aanraking  
 te  komen.  Hij  wendde  den  eersten  dag  eene  ongesteldheid  voor,  
 doch  den  volgenden  dag  vernam  de  heer  Müller  van  den  Panem-  
 bahan  dat  de  Sultan  thans  in  Staat  was  hem  te  komen  z ien ,  het-  
 geen  dan  ook  kort  daarop  plaats  had.  Twee  loopers  kwamen  de  
 aankomst  van  den  vorst berigten,  en  de  Panembahan  begaf  zieh  naar  
 den  ingang  des  vertreks  om  zijnen  souverein  te  ontvangen.  Eene  
 inlandsche  muzijk  liet  zieh  hooren,  terwijl  eenige  grooten  van  des  
 Sultans  gevolg  reeds  de  zaal  binnentraden.  Hij  zelf  werd  voorafge-  
 gaan  door  twee  trawanten,  van  welke  de  een  in  de  regterhand  een  
 ontbloot  zwaard  van  twee  voet  lengte  met  een  gouden gevest  en 
 in  de  linker-  een  gouden  schede  droeg;  terwijl  de  andere eene  lans 
 van  4 f   voet  lengte  omhoog  hield,  waarvan  de  schacht  met  randen  
 en  bloemen  van  zilver  e n   r e l i e f   was  voorzien  en  de  p unt  in  
 een  zilveren  schede  besloten  was,  welker  aanzien  aan  het  geheel  
 het  voorkomen  van  een  schepter  gaf.  Achter  den  vorst  volgden  
 eenige  rijksgrooten  met  beteldoozen,  opiumpijpen  en  verdere  be-  
 noodigdheden. 
 De  Sultan  scheen  aanvankelijk  onrustig  en  sprak  slechts  körte  en  
 afgebroken  woorden;  doch  het  scheen  dat  de  heer  Müller  op  hem  
 een günstigen  indruk  maakte,  die  hem  allengs  tot  meer  bedaardheid  
 stemde.  Den  brief  dien  onze  afgevaardigde  hem  aanbood,  overhandigde  
 hij  aan  des  Panembahans  broeder  Pangeran  Depati,'  die  zieh 
 daarop  met  den  zwaard-  en  speerdrager  van  den  grond  ophief,  zieh  
 naar  het  Oosten  en  Westen  keerde,  terwijl  hij  met  den  mond  en  
 de  uitgestrekte  hand  tweemaal  een  selamat  of  teeken  van  eerbied  
 maakte,  en  vervolgens  den  brief  overluid  voorlas,  zoodat  hij  door  
 alle  aanwezigen  kon  gehoord  worden. 
 De  onderhandelingen  die  vervolgens  met  de  beide  vorsten  gevoerd  
 werden,  leidden  tot  voorloopige  overeenkomsten,  die  de  basis  zou-  
 den  uitmaken  der  contracten,  later  met  den  Commissaris  zelven 
 aan  te  gaan  *).  1k  ben  in  de  gelegeuheid  den  inhoud  dezer  stuk-  1822.  
 ken  kortelijk  mede  te  deelen. 
 In  de  inleiding  van  beide  nagenoeg  gelijkluidende  overeenkomsten  
 wordt  vooropgezet,  dat  de  Sultan  en  Panembahan  reeds  lang  den  
 wensch  gekoesterd  hadden  om  met  het  Nederlandsch  Gouvernement  
 in  Indié  een  verbond  van  vriend-  en  bondgenootschap  aan  te  gaan,  
 en  dit  aan  den  Commissaris  Tobias  bij  herhaalde  brieven  hadden  te  
 kennen  gegeven,  weshalve  de  ambtenaar  Müller  naar  Simpang  en  
 Matan  was  afgevaardigd  om  met  de genoemde  vorsten  de  grondslagen  
 te  leggen  van  het  te  sluiten  contract.  Voorts  bevatte  de  overeenkomst  
 met Matan  1 9 ,  die  met  Simpang  slechts  18  artikelen,  omdat  eerstge-  
 melde een  artikel behelsde (het 6de), waarin genoemde Sultan uitdrukke-  
 lijk  verklaarde  er  genoegen  mede  te  nemen  dat  het Gouvernement  met  
 zijnen  vasal,  den  Panembahan  van  Simpang  afzonderlijb  onderhan-  
 delde.  Nadat  in  beide  stukken  is  verklaard  dat  tusschen  het  Nederlandsch  
 Gouvernement  en  de  vorsten  van  Matan  en  Simpang  een  
 vaste  vrede,  vriend-  en  bondgenootschap  bestaan  zal  (art.  1),  geven  
 de  Sultan  en  Panembahan  hunnen  wensch  te  kennen  om  den  zee-  
 roof  te  beteugelen,  de  scheepvaart  te  beschermen  en  den  handel  te  
 bevorderen,  en  roepen  daartoe,  in  het  gevoel  van  hun  onvermogen,  
 de  hulp  in  van  het  Nederlandsch  gezag,  onder  welks  bescherming  
 zij  zieh  stellen  en  aan  hetwelk  zij  hunne  staten  in  hunnen  gehee-  
 len  omvang  afstaan  (art.  2).  De  Karimata-eilanden  zijn  hier  in  
 beide  overeenkomsten  genoemd,  dewijl  ook  de  Panembahan  op  een  
 deel  daarvan  aanspraak  maakte.  Het  volgend  artikel  geeft  echter  
 aan  den  Sultan  en  Panembahan  het  bestuur  over  hunrie  landen  ,  
 doch  onder  het  Nederlandsch  oppergezag,  terug  en  kent  hun  alle  
 gebruikelijke  eerbewijzingen  to e ,  alsook  de  keuze  van  den  troons-  
 opvolger,  mits  met  goedkeuring  van  het  Nederlandsch Gouvernement. 
 Van  deze  teruggave  zijn  echter,  volgens  art.  4 ,   de  Karimata-eilanden  
 buitengesloten  ,  d ie ,  wegens  de  moeijelijkheid  om  ze  tegen  de  
 zeeroovers  te  beschermen,  voor  altijd  onder  het  onmiddellijk  gezag  
 van  het  Nederlandsch  Gouvernement  zouden  blijven.  Daarentegen  
 belooft  het  Gouvernement  (art.  5)  d a t,  wanneer  een  der  zonen  of  
 rijksgrooten  van  den  Panembahan  volk  wilde  verzamelen  om  eene  
 negerie  of  kampong  op  een  der  Karimata-eilanden  aan  te  leggen  ,  
 daartoe  de  gronden  met  de  meeste  bereidwilligheid  afgestaan  en 
 ‘)  G.  Müller,  bl.  226,  228,  231—235.