
 
        
         
		lijfsieraden,  andere  met  den  voorraad  van  rijst  en  verdere  levens-  
 iniddelen,  koperen  schenkbladen  (talam),  kommen  van  Chineesch  
 aardewerk,  de  merkwaardige  polten  onder  den naam  van  tam p a ja n s   
 bekend,  de  spiesen,  Schilden  en  andere  wapenen,  waaronder  zelfs  
 soms  eenige  lilla’s  en  schietgeweren,  en  eindelijk  de  aan  de  familie  
 behoorende  gesnelde  koppen,  nadat  zij  lang  genoeg  in  den  rook  
 hebben  gehangen  om  tegen  bederf  verzekerd  te  zijn.  De  zwaarden  
 en  parangs  hangen  veelal,  ontbloot  en  met  de  scheden  daarnevens,  
 aan  een  afzonderlijk  rek  aan  eene  der  zijden  van  het  verlrek;  het  
 weefgetouw  der  vrouwen  is  n ie t,  gelijk  bij  de  Javanen,  Maleijers  
 en  Boeginezen,  horizontaal  geplaatst,  maar  hangt  benedenwaarts  van  
 den  zo ld e r,  waaraan  het  is  vastgemaakt. 
 Yoor  den  maaltijd  is  naauwelijks  eenig  bijzonder  huisraad  noodig.  
 Somtijds  ziet  men  bij  de  Dajaks  eenige  ijzeren  pannen  voor  bet  
 bereiden  der  spijzen;  maar  veelal  is  hun  eenig  keukengereedschap  
 een  stuk  bamboe,  waarin  zij  rijs t  of  groenten  koken.  Zij  kennen  
 geene  tafels  en  vorken,  maar  eten  van  den  grond  en  met  de  han-  
 d e n ,  en  zitten  daarbij  öf  op  de  reeds  genoemde  houten  blokken,  
 öf,  evenals  de  Maleijers,  op  den  vloer,  de  mannen  met  gekruiste  
 b eenen,  de  vrouwen  met  de  beenen  naast  elkander.  Bij  gebrek  
 van  borden,  die  echter  soms  worden  aangetroffen,  dienen  zij  de  
 rijs t  of  sago  voor  op  groote  bladen,  b.  v.  van  Dalenia  speciosa.  
 Een  gern een sch appelijke  voorraad  van  zout  is  in  het  midden  geplaa 
 tst,  en  dezelfde  plaats  neemt  ook  het  vleesch  in ,  wanneer  het  
 soms  bij  uitzondering  voorhanden  is.  De  toespijs,  uit  varens,  jonge  
 ro tan ,  spruiten  van  bamboe,  palmkool  (oemboet)  en  dergelijke  be-  
 staande,  wordt  döor  de  bosschen  geleverd.  Onder  den  maaltijd  
 wordt  nimmer  gedronken,  maar  na  den  afloop  wasschen  zij  zieh  
 handen  en  mond  en  nemen  een  dronk  w a ter,  hetwelk  gewoonlijk,  
 evenals  op  Java,  in  bamboezen  kokers,  maar  waar  deze  ontbreken,  
 in  uitgeholde  pompoenen  geschept  en  bewaard  wordt.  Aan  vreemde  
 gasten  wordt  bij  hunne  komst  een  bamboezen  waterbak,  om  zieh  
 de  voeten  te  wasschen,  aangeboden,  terwijl  een  fijne  bamboezen  
 mat  als  zitplaats  voor  hen  gespreid  wordt  1). 
 De  tampajans  of  martavanen  2)  staan  in  de  achting  der  Dajaks 
 ')  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  605,  606,  Francis,  bl.  6,  8,  Ritter  A.,  bl.  
 4 3 3 ,  T.  v.  N.  I.,  Jaarg.  I ,  D.  I ,  bl.  4 9 ,  Low,  p.  172,  Schwaner  B., 
 I,  bl.  188,  Een  togt  door  het  rijk  Mempawa,  bl.  71. 
 -)  Zie  over  dezen  laatsten  naam  D.  I ,  bl.  172,  noot  2. 
 zoo  hoog  aangeschreven  en  vervullen  in  hun  leven  zulk  een  ge-  
 wigtige  ro l,  dat  wij  er  iets  naders  van  moeten  zeggen.  Zij  zijn  
 van  geelbruine  kleur  en  hebben  veel  overeenkomst  met  groote  keul-  
 sche  polten,  behalve  dat  de  opening  naauwer  en  de  buik  wijder  is,  
 Zij  zijn  van  buiten  en  binnen  verglaasd  en  prijken  met ged roch telijke  
 hagedissen  of draken  en  andere  versierselen,  die  in  eeuigzins  verhe-  
 ven  werk  den  dikken  buik  omgeven.  Zij  worden  naar  het  verschil  
 van  grootte,  vorm  en  versiering  in  onderscheidene  klassen  verdeeld,  
 d ie ,  wat  daarbij  het  grappigste  i s ,  ieder  weder  in  mannelijke  en  
 vrouwelijke worden  onderscheiden.  De  liefhebberij  voor  deze  polten  
 schijnt  onder  schier  alle  Dajaksche  stammen  over  gansch  Borneo  te  
 worden  aangetroffen,  zoodanig  dat  schier  hun  gansche  doen  en  stre-  
 ven  op  het  bezit  daarvan  en  van  gesnelde  koppen  gerigt  is.  De  
 tampajans maken  diensvolgens  een  belangrijk  artikel  van  binnenland-  
 schen  handel  u i t ,   en  geven  niet  zelden  aanleiding  tot  langdurige  
 twisten  en  bittere  vijandschap.  Zij  hebben  echter  naauwelijks  eenig  
 ander  g eb ru ik ,  dan  als  pronkstukken  te  d ien en ,  die  den  rijkdom  
 des  bezitters  verheerlijken.  Zij  worden  längs  de  wanden  zijner  wo-  
 ning  ten  toon  gesp re id ,  meest  met  kostbare  kleeden  overdekt;  en  
 aan  het  water  dat  er  in  bewaard  wordt,  kent  men  eene  heilzame  
 kracht  to e ,  waarom  het  soms  onder  de  Ieden  van  den  stam  wordt  
 verkocht.  Soms  worden  zulke  potten  op  de  graven  der  afgestorven  
 leden  van  het  gezin  geplaatst,  en  onder  de  meer  gegoeden  worden  
 zij  öf  als  huwlijksgift  ten  behoeve  der  zonen  weggeschonken,  öf  
 den  kinderen  als  kostbare  erfstukken  nagelaten.  Bij  de  feesten  
 die  steeds  na  het  koppensnellen  aan  de  orde  z i jn ,  wordt  door-  
 gaans  een  oude  tampajan  in  het. midden  der  dansende  kringen  geplaatst. 
   In  de  diepere  binnenlanden  worden  z i j ,  wegens  de  aaif-  
 houdende  oorlogen,  dikwijls  onder  den jjro n d   bedolven  of  in  rotsholen  
 verborgen,  om  ze  aan  de  handen  van  roofgierige  vijanden  te  
 onttrekken.  / 
 De  kostbaardere  soorten  ,  d.  i.,  met  andere  woorden,  die  aan  welke  
 de  meeste  kracht  wordt  toegeschreven,  zijn  geheel  boven  het  bereik  
 van  den  gemeenen  man,  en  worden  slechts  bij  de  hoofden  der  stammen  
 en  soms  bij  de  Maleische  Radja’s  aangetroffen.  In  de  boven-  
 landen  aan  de  Kapoeas  en  in  het  Broeneische  gebied  heet  de  meest  
 geachte  so o rt,  waarvoor  tot  f '2.000  betaald  w o rdt,  dawon  tawoek.  
 De  soerat-baroe  gelden  tot  f  600,  de  tjenanoem  tot  fSOO,  de  
 betilik  tot  / ‘ISO.  Van  de  ingka  bestaan  vele  so orten,  voor  welke