
 
        
         
		1823.  dwingelanden  naar  willekeur  over  hunne  bezittingen,  maar  ook  
 over  hunne  vrouwen  en  hinderen,  om  die  als  slaven  te  verkoopen.  
 Het  was  de  gewoonte  der  vorsten,  aan  de  handelsvaartuigen,  naar  
 de  Straits  of  naar  de  Westkust  vertrekkende,  brieven  mede  te  geven,,  
 waardoor  de  kooplieden  het  karakter  van  gezanten  ontvingen.  Zij  
 deden  dit  in  de  hoop  van  voor  de  kleine  geschenken  die  zij  mede-  
 gaven,  aanzienlijkere  terug  te  erlangen,  en  tevens  omdat  vab  vaar-  
 tuigen  die  gezantschappen  overbrengen,  geene  in-  of  uitgaande  
 regten  geheven  worden.  De  schepelingen,  geheel  van  de  genade  
 h u n n e r  vorsten  afhankelijk,  beijverden  zieh  om  hun  welgevallig  te  
 z ijn  en  geschenken  van  vreemde  vorsten  en  grooten  te  bezorgen,  
 n ie t  u it  genegenheid,  naaar  in  d e ,  desniettemin  vaak  teleurgestelde  
 hoop,  om  daardoor  aan  hunne  afpersingen  te  ontsnappen. 
 Wanneer  vreemde  schepen  Broenei  aandeden,  hetzij  om  er  h u n n e  
 ladingen  te  verkoopen,  hetzij  u it  hoofde  van  de  kentering  der  
 moesons  of  van  gebrek  aan  levensmiddelen,  maakten  zieh  de  aan-  
 zienhjkste  inwoners  doorgaans  van  schip  en  lading  meester  en  
 verdeelden  de  schepelingen  onder  elkander  als  slaven.  Zij  gaven  
 namelijk  voor  dat  die  schepen  op  hunne  kusten  schipbreuk  had-  
 den  geleden  en  beriepen  zieh  diensvolgens  op  het  regt  van  tawan-  
 karang.  Geen  wonder  dat  nimmer  Maleijers  en  Javanen,  en  zelfs  
 geene  Boeginezen,  te  Broenei  meer  ten  handel  kw am en !  geen  
 wonder  dat  zieh  in  zulk  een  onherbergzaarn  oord  geene  vreem-  
 delingen  kwamen  nederzetten!  De  zee  tusschen  Tandjong  Datoe  
 en  Broenei  werd  door  geen  enkel  vreemd  vaartuig  beploegd,  en  
 ook  in  de  wateren  ten  Noord-oosten  van  Broenei  waren,  gelijk  
 Seijid  Hasan  verzekert,  schier  geene  koopvaarders  gezien,  sedert  de  
 Engelschen  hunne  voormalige  vestigingen  op  Laboean  en  Balam-  
 bangan  vertaten  hadden. 
 Zoodanig  was  de  toestand  van  Broenei,  niettegenstaande  het  land  
 een  overvloed  der  treffelijkste  voortbrengselen  oplevert!  Zoodanig  
 was  de  trap  van  welvaart  waartoe  dat  rijk  onder  de  zegeningen  van  
 een  echt  Maleisch  bestuur  was  opgeklommen! 
 Ofschoon  Seijid  Hasan  het  voor  Europeanen  slechts  onder  de  
 grootste  voorzorgen  raadzaam  a c h tle ,  dit  onherbergzaarn  oord  te  
 bezoeken,  was  hij  echter  van  oordeel  dat  de  handel  van  Broenei  
 met  Sambas  en  Pontianak,  ten  gevolge  der  vestiging  van  een  regt-  
 vaardig  en  welgeordend  bestuur,  allengs  zou  toenemen,  mits  de  
 residenten  de  kooplieden  van  dat  rijk   met  beleid  en  zachtheid 
 behandelden,  en  dat  langzamerhand  vele  ingezetenen  van  Broenei  1823.  
 de  wijk  naar  de  Westkust  zouden  n em en ,  om  zieh  onder  de  be-  
 scherming  van  he t  Gouvernement  te  stellen  en  de  wreede  tirannij  
 waaronder  zij  zuchtt’e n ,  te  ontgaan  1). 
 Op  zijne  terugreis  had  Seijid  Hasan  met  eenigen  tegenspoed  te  
 worstelen;  wegens  de  ondiepten,  sterke  stroomingen  en  rukwinden  
 had  hij  niet  minder  dan  acht  dagen  werk  om  Tandjong  Datoe  
 voorbij  te  zeilen.  Hij  ontmoette  hier  den  heer  George  Muller,  die  
 eindelijk  met  de  expeditie  tot  onderzoek  van  het  land  der  Kajans  
 Sambas  verlaten  had  2) ;  in  het  volgende  boek  zal  ik  daarvan  
 breeder  gewagen.  In  de  eerste  helft  van  Julij  kwam  onze  afgevaar-  
 digde  te  Sambas  te ru g ,  waar  h ij,  zooals  reeds  gebleken  i s ,  den  
 Sultan  zijne  opwachting  maakte.  Vandaar  vertrok  hij  naar  Batavia  
 ,  waar  hij  den  2 1 sten  October  zijn  rapport  aan  den  Gouverneur-  
 Generaal  indiende. 
 Wij  zullen  Pangeran  Seijid  Hasan  op  het  tooneel  der  geschiede-  
 nis  van  Borneo  niet  meer  ontmoeten  en  nemen  daarom  hier  van  
 hem  afscheid  met  de  opmerking  dat  zijne  zending  naar  Broenei  
 niet  de  laatste  dienst  was,  die  hij  aan  het  Nederlandsch  Gouvernement  
 bewees.  In  Februarij  1824  werd  hem  eene  zending  naar  
 verschillende  hoven  van  Bali  opgedragen,  ten  einde  de  geneigd-  
 heid  der  vorsten  te  onderzoeken  om  rekruten  te  leveren  voor  het  
 Nederlandsch  Oost-Indisch  leger.  Hij  volbragt  deze  zending  als  
 p a r t i k u l i e r   h a n d e l a a r   in  een  zijner  eigene  vaartuigen,  en  
 had  het  genoegen  te   kunnen  berigten  dat  hij  althans  te  Ba-  
 dong  eene  günstige  gezindheid  bij  den  Sultan  gevonden  had  3j.  
 Inderdaad  bekwam  het  Gouvernement  sedert  meermalen  een  gering  
 aantal  op  Bali  aangeworven  manschappen;  in  1827  wenschte  
 men  e c h te r,  u it  hoofde  van  den  oorlog  op  Ja v a ,  eene  bepaalde  
 overeenkomst  te  sluiten  ,  volgens  welke  minstens  een  duizend-  
 tal  Badongsche  rekruten  aan  het  Gouvernement  zou  geleverd  wor- 
 ’)  Roorda  van  Eysinga,  bl.  7 ,  16—22. 
 s)  Blume,  bl.  140. 
 3)  Mijer  1824  en  1825, bl.  557,  558.  Uit Seijid Hasans uitvoerigrapport  
 over  Bali is klaarblijkelijk ontleend wat bij Roorda van Eysinga, Verschillende  
 reizen  en  lotgevallen,  D.  III,  bl.  367—394,  over  dat  eiland  voorkomt.  
 Bovendien  heeft  de  heer  van  Hoevell  in  T.  v.  N.  I . ,  Jaarg.  V H ,  D.  II,  
 bl.  139—20 1 ,  een  Maleisch  verhaal  van  de  historische  overleveringen  van  
 Bali  met  vertaling  en  aanteekeningen  geplaatst,  dat  uit  de  pen  van  zijnen  
 secretaris  Abdoe’llah  el-Mitsri  is  gevloeid.